De tandarts verwacht me vanmorgen om half elf. Ik krijg voor rekening van de tandarts een nieuwe kroon op mijn snijtand linksboven. De vorige had ik nog maar net een jaar. Die Is nu al drie keer in een hap warm eten terecht gekomen. Een duidelijk geval van garantie.
Als ik snel klaar ben met die kroon kan ik een heel vroege
film gaan zien in Cinerama. Dat lukt. Ik
zit bijtijds in de bios voor de film ‘Licorice Pizza’ van regisseur Paul Thomas
Anderson. Ik wordt alleen maar moe van het duikelen,
kibbelen, dromen van de twee hoofdfiguren. Nooit meer zo vroeg de bios
induiken. Ik ga de film nog wel een keer zien op een meer christelijke tijd.
Het is half twee. Nog een beetje dolgedraaid ben ik op Metrostation Beurs. Bomvol is het hier
weer. Behalve een tekort aan personeel komt er nu ook nog een storing bij. Elf minuten moet ik wachten op
de volgende metro. In die tijd komen er
nog tientallen reizigers bij. Met pijn en moeite kan iedereen mee. Op vrijwel
alle tweezitters zit maar één persoon. Mij
maakt het niet uit. Ik blijf net zo lief staan. Wie niemand naast zich duldt, zomaar
niet of bang is voor ‘het’ virus, gaat in het midden of breeduit zitten ...
legt een been op de vrije helft van de bank of zet daar zijn tas(sen)
neer. Stelletjes, vaders en moeders met
kinderen, zussen en broers, scholieren ploffen zorgeloos naast elkaar neer. Zij
zijn zich van geen gevaar bewust. ‘Mag ik naast u komen zitten?’ vraagt een
medereiziger vaak beschroomd. Zo
bescheiden hoeft dat echt niet. Er bestaat toch helemaal geen ‘één persoon op
twee stoeltjes’- maatregel?!
Nog nooit heb ik het meegemaakt dat de alleenzitter weigerde
zijn tweezitbankje te delen. Alleen het
enthousiasme waarmee dat gebeurt verschilt nogal eens. ‘Natuurlijk!, gaat u zitten’. Dat hoor ik het
meest. Zeg ik zelf ook zo, met een vriendelijke intonatie. Diepe zuchten worden
ook geslaakt; zuchten, die gepaard gaan met een bozig gezicht, dat uitdrukt :’moet
je nu persé op dit plekje komen zitten?’ Tassen worden met frisse tegenzin op
de schoot gezet en soms schuift de alleenzitter slechts zo’n klein stukje op,
dat er nog maar een half zitplaatsje overblijft. Dan zijn er ook de Oostindisch
doven, die naar buiten of naar hun
mobieltje zitten te staren. Die moeten voor een zitplaatsje op hun schouder
geklopt worden.
Een klein, kwetsbaar ogend oud dametje stapt in. Met haar
boodschappenwagentje, dat leeg lijkt. Ze heeft steil grijs haar, half
lang, begint kaal te worden. Met gebogen
hoofd blijft ze voor de deuren van de metro staan. Haar gezicht krijg ik niet
te zien. Ze draagt een lange zwarte regenjas en zwarte kaplaarzen. Die veel te
wijd zijn voor haar, in een rode panty gehulde, benen. In haar hand heeft ze
een doosje met zes eieren. Op dat eierdoosje ligt haar ov-chipkaart, die ze met
haar duim stevig vasthoudt. In Schenkel
stapt ze uit, precies daar waar ze uitstapt, staat een jonge vrouw haar op te
wachten. Ze begroeten elkaar hartelijk.
De jonge vrouw neemt de eieren over en stopt ze in het
boodschappenkarretje. ‘Niet vergeten uit te checken, hè oma?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten