De woorden van het stukje ‘Kadavercontainer’ vormen samen een gruwelijk geheel. Dergelijke harde scènes kunnen vòòrkomen in een verhaal. Het zijn hier slechts woorden, geen daden. Het is fictie. Dieren horen niet zo behandeld worden.
Maar … tegelijkertijd doden we alleen in de Nederlandse
slachthuizen al meer 600 miljoen dieren per jaar. Met grof geweld de
slachthuizen in geschopt, daar vergast, de kelen doorgesneden of zelfs levend
verhakt. Ernstig dierenleed, allemaal voor de consumptie van ‘ons’ vlees en
zuivel. Ontoelaatbaar, ondraaglijk en wreed. Dat is geen fictie.
Is daar ook zo’n ophef over?
De ‘zieke’ schrijver van het
stukje ‘Kadavercontainer’.
--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Hierna nogmaals het stukje ‘Kadavercontainer’. Voor hen die
het nog niet lazen.
Kadavercontainer
Het ‘vlooientheater’ is in diepe slaap. Zijn poes ligt op
haar zij naast de radiator. Zwaar ademend, piepend. De vier pootjes en haar
gekromde rug vormen samen een cirkel. Zijn vorige kat, lag twintig jaar
geleden, in exact dezelfde houding, dood op het balkon. Twaalf is die geworden.
Zijn kat is nu al
weer achttien. Ze heeft haar vacht al maanden niet gewassen. Kan ze ook niet
meer. Veel te stram. Vals krabben, dàt
kan ze wel! Altijd als ze gekamd wordt. Ze tatoeëert zijn armen, buik en
gezicht. Dikke plukken haren vliegen dan in het rond. De glans is van haar af;
ze is mottig, pluizig en ze stinkt.
Nu slaapt ze op haar kleedje. Het kleedje met haarplukken,
vlooieneitjes, kattenbaksteentjes en aangekoekte stront. Ze neemt het niet zo
nauw meer met de hygiëne. Ze gaat nog wel op de kattenbak maar maakt er een
zooitje van. Halverwege stapt ze eruit. Met een stuk drol aan haar kont
drentelt ze van de vestibule naar haar kleedje in de woonkamer. Ergens op deze
route valt de restdrol. Meestal op het tapijt in de woonkamer.
Slechte longen heeft ze. Haar ademhaling piept en soms staat
ze een kwartier te rochelen. Toch kan ze nog wel wàt. Als hij, om haar een beetje te plagen, met de stofzuiger achter haar aan zit, blijft
ze hysterisch heen en weer rennen, op zoek naar een veilig plekje. Dit houdt ze
zeker wel vijf minuten vol.
Ze slaapt, piept en ligt zowat voor dood op haar gore
kleedje. Hij kijk naar haar en tilt zijn arm op. In zijn rechterhand een
baksteen in zijn linkerhand een lege vuilnisbakzak. Zonder verder nadenken
slaat hij het schedeltje van zijn poes tot moes. Geen kik geeft ze.
Bloedspetters zijn overal in de kamer. Gelukkig geen bloedbad. Het is maar een
klein poesje. Daar waar de kei haar kopje raakte ligt het meeste bloed. Die
grenenhouten kast … vol spetters … het lijkt alsof op die mooie kast honderden
muggen doodgemept zijn. Zijn nieuwe, witte Nikes zitten ook onder. Hij had ze
eigenlijk uit willen laten. Helemaal vergeten. Het mooie is er nu wel vanaf.
Van zijn Nikes. Met de hiel van zijn rechtervoet stampt hij haar kopje nog wat
platter. Hij opent de lege vuilnisbakzak en neemt het iele staartje van het
dier tussen duim en wijsvinger. Tilt het vederlichte wichtje op en laat het,
met een vies gezicht, in de vuilniszak
glippen. Tja, lekker is anders! Hij doet
de Nikes, de baksteen en het stinkkleedje er ook maar gelijk bij.
Hij maakt een sopje. Poetst zorgvuldig de bloedspetters
weg. Gaat dan naar het
afvalverwerkingsbedrijf. Met een voldane
glimlach laat hij zijn katje in de kadavercontainer vallen. Ze is daar beneden
niet de enige. In de gauwigheid ziet hij de stoffelijke resten van een bouvier,
een siameesje, een reiger, een zwanenjong,
een papegaai en een kraai. Een kraai die nog beweegt. Ja, verdomd. Die kraai vliegt weg. De
lijkenpikker!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten