Altijd als er bij mij in de buurt iets niet helemaal goed gaat, voel ik me daar achteraf, langdurig niet zo lekker bij. Zo ligt er bijvoorbeeld op het trappenhuis een viesgeel uitgeslagen papierenzakdoekje. Achteloos door iemand daar laten vallen. Ik krijg dan de neiging om het op te rapen en het beneden in de vuilcontainer te gooien. Toch doe ik dat niet. Logisch, want het is vet goor en misschien word ik er nog wel ziek van. Dus ik laat het zakdoekje lekker liggen. Maar wat gebeurt er dan: ja, dan voel ik me de hele dag niet prettig, omdat ik niet even terug naar huis ben gegaan om mijn werkhandschoenen op te halen en daarmee dat viesgele zakdoekje op te pakken en mee te nemen naar beneden. Het voelt gewoon ook nú nog niet lekker.
Gisteren zat ik met twee kennissen, ik weet ineens weer hoe
ze heten, Therese en Wim, in de zon op het terras van restaurant de Schone Lei,
met uitzicht op de Kralingse Plas en de Rotterdamse skyline. We drinken thee: verse mint. Wim vertelt onophoudelijk over zijn autistische zoon, Therese over haar echtscheiding, al jaren geleden
uitgesproken en ik zeg wat over mijn
kleindochters, die ik, helaas, vrijwel
nooit te zien krijg. Dan wil Wim de rekening voor ons drieën betalen. Therese
zegt dat ie dat niet moet doen … we betalen gewoon ieder voor ons zelf. ‘Nee, het
is wel goed zo.’ zegt Wim. Hij kondigt aan dat hij over een minuut of tien weg
gaat. Een afspraak met zijn zoon. We praten
nog even door. Tot het tijd is voor Wim om te gaan. Therese en ik genieten nog een half uurtje
van het mooie weer. Pas een dag later,
ik stond al een tijdje onder de douche, realiseerde ik me dat ik Wim helemaal
niet heb bedankt voor het betalen van mijn kopje thee. Nu, meer dan 24 uur
later, zit me dat nog steeds niet lekker.
Ik neem vrijwel nooit de lift. Noch naar beneden noch naar
boven. Dit keer moet ik een zware
vuilnisbakzak naar de restafvalcontainer sjouwen. Niets vermoedend stap ik de
lift in. Op het allerlaatste moment zie ik dat ik bijna in een grote plas water
stap. Ja, was het maar water. De hele lift is doordrongen van misselijkmakende hondenzeik.
Om welke hond het gaat kan ik natuurlijk niet ruiken. Het is veel pies, dus het
zal wel een grote hond geweest zijn.
Nou, er zijn zeker een stuk of tien grote honden in onze flat. Dus zoek maar eens uit van welke hond de plas
is. Als mijn vuilniszak in de container ligt, ga ik weer naar mijn woning. Met
die smerige lift. Pak een teiltje en een paar dweiltjes. Als de lift er is staat
er een jongeman in, die van een hogere étage komt. Terwijl de lift naar beneden
zakt, dweil ik de troep op. ‘Heeft uw
hond zich vergist, meneer?’ vraagt de jongeman. ‘Neen.’ zeg ik, ‘ ik heb geen
hond. Dit is de plas van de hond van een
ander.’ ‘Zo , goed hé van u, om dat dan toch op te ruimen.’ ‘Ja, dat wel, maar als
ik het niet doe, dan komt die zeik
overal in de flat terecht.’ Wat overheerst bij mij is: wat ben je toch een lulletje,
dat je die zooi voor de een of andere
klootzak ga op lopen ruimen. Nog steeds zit me dat niet lekker.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten