De kip
Ondanks de
drukkende warmte en ondervoeding renden de jongens op het hobbelige veldje
achter de lekke bal aan. Lachen, juichen
en schelden wisselden elkaar af. De jongens maken een levendige, frisse indruk.
Alleen aan de verbeten felheid waarmee ze vechten om de bal is het misschien
merkbaar dat ze sinds maart 1941, bijna twee jaar alweer, gevangenen zijn van
de Jappen.
In het concentratiekamp nabij Tjimahi, in het toenmalige Nederlands Indië,
is voor die jongens, tieners bijna, niks te doen. Zo’n voetbalpartijtje is
precies wat ze nodig hebben. Na afloop van het ‘potje’, als ze moe en bezweet
zijn, nemen ze een duik in het meer aan de rand van het kamp. Dan moeten ze wel
langs de muur van prikkeldraad met de Japanse kampbewakers. Ze weten allemaal dat
ze voor elke Jap een buiging moeten maken. Degene die dat vergeet krijgt
klapjes, met een mitrailleur wel te verstaan.
Klaas is de keeper en een goeie ook. Een solist; dat is hij ook hij het
liefst. Zeer atletisch is hij maar voor een keeper eigenlijk een beetje te
klein.. Hij is pas negen, toch fantaseert hij al dat hij over een paar jaar de
grootste van allemaal zal zijn. Ze doen een onderling partijtje tot de tien .Met 10 – 8 eindigt die wedstrijd.
Alle jongens nemen nog even een
duik, behalve Klaas. Hij gaat naar het kamp. Het is hier een vrouwenkamp. Omdat
hij nog maar negen is, moet hij bij zijn moeder en zijn twee zussen blijven.
Zijn twee oudere broers en zijn vader zitten in het mannenkamp; hij heeft ze al
3 jaar niet gezien.
Het voetballen heeft hem hongerig
gemaakt. Het eten in het kamp is minder dan niet veel soeps. Toch loopt het
water hem telkens weer in de mond, van dat smakeloze rijstepapje. De weg naar
het vrouwenkamp gaat door een stukje bush-bush, langs de kazerne van de Jappen.
Achter die kazerne is het kippenhok, dat grenst aan de keuken. De Jappen kunnen
zich die kippen en hun eieren volop laten smaken. Klaas weet niet eens meer hoe
een ei smaakt, laat staan een kip..
Klaas rust even uit, leunt een beetje tegen het kippengaas aan. Vingers
en neus er doorheen, gezicht, armen, bovenbenen er tegenaan gedrukt. Hij kakelt
wat, denkt zo kippen te lokken maar daar schrikken ze alleen maar van.
Ondertussen maak hij met zijn voet schoppende bewegingen op de grond. Helemaal
stil staan of zitten kan hij nu eenmaal niet. Opeens merkt hij, dat er door
zijn geschop een gat ontstaat tussen het gaas en de grond. Een klein gat, dat
wel, maar als hij zo nog even doorgaat, kan er misschien wel een kippetje door
naar buiten glippen. Kakelend en schoppend gaat Klaas zo nog even door, tot de
opening groot genoeg is. Japanse kampbewakers zijn in geen velden of wegen te
bekennen.
Hij hoeft niet lang te wachten. De kip met de grootste vrijheidsdrang wordt vliegensvlug door Klaas gevangen. Hij trapt
het gat weer zo goed mogelijk dicht. Met de nog hysterisch kakelende vrijbuiter
snelt hij naar zijn moeder. Zijn duim en wijsvinger knellen zich steeds vaster
om de nek van het beest. Bij aankomst in
het vrouwenkamp is de kip zij doodstil.
Angstig maar tegelijk ook blij
reageert zijn moeder op de vangst. Angst heeft ze voor de mogelijke répresailles
van de Jap; blij is ze met dit lekkere kippetje. “Begraaf die kip voorlopig
maar even daar bij de barak. Hopelijk kan ik vanavond eindelijk weer eens een
smakelijk hapje voor ons maken.”.
Dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van de middag, stappen uit een
grote stofwolk, veroorzaakt door de remmende legerjeep, drie kleine Japanse
militairen. Alle vrouwen en kinderen moeten op appèl komen.
De diefstal is ontdekt. De kippendief moet zich onmiddellijk melden, maken
de Jappen in hun mitrailleursalvo-taaltje duidelijk.
De groep vrouwen en kinderen, bijna
honderd in getal, staat dicht bij
elkaar. Klaas verschuilt zich schuldbewust, half achter moeders brede heupen. Naast hem hoort
hij iemand fluisteren:
:’Ik heb vanmiddag wel een hoop gekakel gehoord, heb jij iemand met een kip
gezien?
“Ja, ik heb wel wat gehoord, maar niks gezien. Heb jij wat gezien
Klaas?”
“Neen, Klaas heeft ook niets gezien anders had hij het me wel verteld,”
zegt zijn moeder.
Een Japanner loopt naar de
fluisterende dame toe en duwt haar tegen de grond.. ‘’Iedereen moet stil zijn,’’
beveelt hij.
Nogmaals beveelt de Jap dat de
dader zich moet melden.
Je kan een speld horen vallen.
Klaas drukt zijn gezicht tegen zijn
moeders rug, trekt aan haar jurk; schopt op de grond.
Er meldt zich niemand.
Dan is er even overleg tussen de
Japanners.
Een van de Jappen loopt langs de
groep. Hij ziet Klaas angstig weggedrukt tegen zijn moeder staan. Hij loopt
verder. Dan keert hij weer om, kijkt iedere vrouw, ieder kind met een blik, vol
haat in de ogen, aan. Dan staat hij stil
bij de fluisterende vrouw naast Klaas. De Jap pakt haar bij de arm, trekt haar
mee, ze schreeuwt smartelijk, valt, haar dochtertje huilt. De vrouw kijkt nog om,
‘’Ik heb het niet gedaan,’ krijst
ze, ‘ik hèb het niet gedaan’.
Jammerend, smekend bijna, kijkt zij
naar de groep vrouwen en kinderen
De Jap sleurt haar twintig meter
door het stof.
Klaas hoort naast zich huilen; er
is woede, ongeloof.
“Wie is die lafaard, die die onschuldige
vrouw laat boeten?” roept iemand.
De diefstal moest bestraft worden.
Déze vrouw of de wèrkelijke dief. De Jappen geven de kippendief nog één kans om
zich te melden: ‘’Kom naar voren. Nu!!’’. Klaas drukt zijn gezicht, de ogen
stijf gesloten, tegen zijn moeders rug. Hij klemt haar jurk in zijn
samengebalde vuisten.
Niemand uit de groep geeft zich
aan.
Een dodelijk mitrailleursalvo. Een
hartverscheurend gekrijs klinkt op. De vrouw is geëxecuteerd. Dan is het stil.
.
De rol die Klaas in dit drama
speelt, kan hij zichzelf nooit vergeven. Het zal hem zijn hele leven hinderlijk
blijven achtervolgen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten