Het ‘vlooientheater’ is in diepe slaap. Zijn poes ligt op haar zij naast de radiator. Zwaar ademend, piepend. De vier pootjes en haar gekromde rug vormen samen een cirkel. Zijn vorige kat, lag twintig jaar geleden, in exact dezelfde houding, dood op het balkon. Twaalf is die geworden.
Zijn kat is nu al
weer achttien. Ze heeft haar vacht al maanden niet gewassen. Kan ze ook niet
meer. Veel te stram. Vals krabben, dàt kan
ze wel! Altijd als ze gekamd wordt. Ze tatoeëert zijn armen, buik en gezicht.
Dikke plukken haren vliegen dan in het rond. De glans is van haar af; ze is
mottig, pluizig en ze stinkt.
Nu slaapt ze op haar kleedje. Het kleedje met haarplukken,
vlooieneitjes, kattenbaksteentjes en aangekoekte stront. Ze neemt het niet zo
nauw meer met de hygiëne. Ze gaat nog wel op de kattenbak maar maakt er een
zooitje van. Halverwege stapt ze eruit. Met een stuk drol aan haar kont drentelt
ze van de vestibule naar haar kleedje in de woonkamer. Ergens op deze route valt
de restdrol. Meestal op het tapijt in de woonkamer.
Slechte longen heeft ze. Haar ademhaling piept en soms staat
ze een kwartier te rochelen. Toch kan ze nog wel wàt. Als hij, om haar een beetje te plagen, met de stofzuiger achter haar aan zit, blijft
ze hysterisch heen en weer rennen, op zoek naar een veilig plekje. Dit houdt ze
zeker wel vijf minuten vol.
Ze slaapt, piept en ligt zowat voor dood op haar gore
kleedje. Hij kijk naar haar en tilt zijn arm op. In zijn rechterhand een
baksteen in zijn linkerhand een lege vuilnisbakzak. Zonder verder nadenken slaat
hij het schedeltje van zijn poes tot moes. Geen kik geeft ze. Bloedspetters zijn
overal in de kamer. Gelukkig geen bloedbad. Het is maar een klein poesje. Daar
waar de kei haar kopje raakte ligt het meeste bloed. Die grenenhouten kast …
vol spetters … het lijkt alsof op die mooie kast honderden muggen doodgemept
zijn. Zijn nieuwe, witte Nikes zitten ook onder. Hij had ze eigenlijk uit willen
laten. Helemaal vergeten. Het mooie is er nu wel vanaf. Van zijn Nikes. Met de
hiel van zijn rechtervoet stampt hij haar kopje nog wat platter. Hij opent de
lege vuilnisbakzak en neemt het iele staartje van het dier tussen duim en
wijsvinger. Tilt het vederlichte wichtje op en laat het, met een vies gezicht, in de vuilniszak glippen. Tja, lekker is anders! Hij doet de Nikes, de
baksteen en het stinkkleedje er ook maar gelijk bij.
Hij maakt een sopje. Poetst zorgvuldig de bloedspetters weg. Gaat dan naar het afvalverwerkingsbedrijf. Met een voldane glimlach laat hij zijn katje in
de kadavercontainer vallen. Ze is daar beneden niet de enige. In de gauwigheid ziet
hij de stoffelijke resten van een bouvier, een siameesje, een reiger, een zwanenjong,
een papegaai en een kraai. Een kraai die
nog beweegt. Ja, verdomd. Die kraai
vliegt weg. De lijkenpikker!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten