De vrouw is nog redelijk slank. Ze heeft roodbruin lang haar. Haar bleke gezicht is bedekt met sproeten en een bril. Ze draagt een spijkerjasje en een zwart-wit gestreepte, strak zittende broek. Haar man schat ik op 180 kilo. Hun veel te dikke dochtertje van vier heeft een rond gezichtje met fors uitpuilende wangen en daartussen een varkensneusje, dat alle aandacht trekt. Ik zit in de wachtruimte van de bloedprikkamer van het ziekenhuis. De vader kan nog net twee stoelen voor zichzelf bemachtigen. Het meisje schuift achter het kinderbureautje, pakt kleurpotloden, kleurboek en gaat aan de slag. Moeder trekt zich met een maandverbandtasje enigszins schichtig terug op het damestoilet.
De oversizede vader straalt een enorme rust uit. Zijn dochtertje
kleurt en neuriet alsof het thuis is, vader strijkt haar, liefdevol glimlachend
over haar halflange blonde haar. De man maakt een krachtige, verzorgde indruk;
is goed gekleed. Zijn XXXL pantalon en dito geruit overhemd verbloemen op
aangename wijze zijn overgewicht.
Moeder komt terug, pakt een stoel en gaat achter haar
dochter zitten. Vader en moeder wisselen een blik van verstandhouding. Ook voor
zijn vrouw heeft hij die zachtaardige, liefdevolle glimlach.
Een van de andere wachtenden zegt tegen de dikke vader: ‘Er
zijn er nog een heleboel voor je, hoor!’
Blijkbaar kan hij niet zo goed tegen wachten of stilte, want elke minuut
mekkert hij dat het wel erg langzaam gaat allemaal. Hij probeert voortdurend oogcontact
te maken met zijn medewachtenden. Maar die zitten echt niet verlegen om een lulpraatje
met hem.
Er komt een zwaar opgemaakte dame de wachtkamer in. Het zou
zomaar kunnen dat ze net bij de kapper vandaan komt, met haar nog kakelverse, grijze
permanentje. Ze trekt een nummer. ‘Die heeft nummer 17’, zegt het meisje in de
rolstoel, giechelend tegen haar begeleidster. ‘Die zal nog even moeten wachten,
hi, hi.’ De dame met nummer 17 ziet meteen wat voor vlees ze in de kuip heeft
en accepteert de lollig bedoelde opmerking grootmoedig. Ze neemt plaats
tegenover haar:
‘Ja, ik heb nummer 17 en jij, welk nummer heb jij?’
‘Ikke … oh, ik heb
nummer 5 en ik ben lekker zo aan de beurt!’
‘Zullen we nummertje ruilen?’
‘Ja, dahag, u denkt toch zeker niet dat ik gek ben?’
’Maar natuurlijk denk ik dat niet, meisje’ en meewarig
lachend vist de dame een Privé uit de oudbakken leesportefeuille, op het
lectuurtafeltje naast haar.
Ik ben aan de beurt: nummer 2. Mijn bloed spuit de buisjes
in. Ik moet gecontroleerd worden op het lithiumgehalte in mijn bloed. Uit het
onderzoek moet blijken of mijn schildklier het nog wel goed doet. Als het niet
goed is bellen ze me morgen.
‘Geen bloedverdunners, meneer?” vraagt de prikzuster.’
‘Nee, die heb ik al een tijdje niet meer.’ Ze hoeft dan niet
zo veel verband om het prikgaatje te leggen. Een klein gaasje met een
plakkertje voldoet om het bloed te stelpen.
Ik ben hier klaar. In de wachtkamer zit het kleine meisje
nog steeds lief te kleuren. Of ze er ook bij neuriet kan ik hier niet horen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten