Rina woont tegenover me. Ik woon op de tweede, zij op de eerste verdieping. Tussen onze woningen zit ongeveer honderd meter: een speelterreintje met wipkippen, een klimgiraf, een zandbak en een voetbalveldje. Verder nog heel veel rozenstruiken en een paar mooie bomen, kastanjes vooral. Op een dag als vandaag speelt er geen kind. De meesten zijn op vakantie en de kinderen, die niet op vakantie zijn, zouden wel gek zijn om nu, met dit regenachtige weer buiten te gaan spelen. De enigen die hier spelen zijn de vogels en dan met name die gifgroene halsbandparkieten. Luidruchtig krijsen ze en vliegen ze van boom tot boom. Sommigen van mijn buren zijn blijkbaar dol op die lawaaischoppers en overvoeren ze met fruit en noten. Zo komen we natuurlijk nooit van die schreeuwlelijkers af.
Van kletspraatjes op straat houdt Rina niet. Met haar práát
je ook niet. Naar Rina kan je alleen maar luisteren. Ze begroet je en dan is ze
pakweg tien minuten aan het woord over haar depressie. Over haar dochter, die
net bevallen is van een ( dood) meisje. Over haar zoon, die de hele dag in zijn
nest ligt te stinken, omdat hij toch niet aan het werk komt. Over haar mislukte
zelfmoordpoging. Over haar smetvrees en
over haar principe, dat ze geen vreemden bij haar over de vloer wil hebben.
Ik kom zelf net terug van de markt en op zo’n dertig meter
zie ik Rina mij tegemoet komen. Ziet ze het zitten om een babbeltje te maken
dan zwaait ze al van verre naar me. Nu gaat haar koppie naar beneden. Haar hand
zoekt iets in haar jaszak. Haar mobieltje … en ze gaat, wel of niet nep, in gesprek
met iemand. Ze wil dus duidelijk niet tegen mij aan lullen vandaag.
Rina werkt als winkelmeisje bij onze slager. Aan mijn zonen,
kleuters toen nog, heeft ze vaak gevraagd of ze een stukje wordt lusten. Een
vrolijke veel te mollige lieverd. Zo’n type bij wie je het niet kan zien of ze
nu wel of niet zwanger is. Iedereen is dan ook stomverbaasd als er ineens een kleine
Kevin is, haar zoon. Wat een schatje, echt zo’n lief, zachtaardig mannetje. Zo
een maak je maar zelden mee. Hoewel … een
driftkikkertje is hij ook wel af en toe.
Jaren later lees ik in de krant dat ene K. van K., 15 jaar
oud, in onze winkelstraat iemand heeft doodgeschoten. Heeft met een drugsdeal
te maken. Mijn oudste zoon, die van Kevins leeftijd is, weet dat K. van K.
Kevin van Kralingen is. Rina’s zoon. Het zal je kind maar wezen. Drie jaar moet
hij de bak in; jeugddetentie. Hij is nu net weer een half jaartje vrij. Dag in dag uit, ligt hij nu, bij zijn moeder
thuis, in zijn nest, bang te wezen voor
wraak.
Rina kan het niet bolwerken. Ze gaat slaappillen verzamelen.
Ze wil het leven niet de kans geven haar
nog meer ellende aan te doen. Slikt een te grote hoeveelheid pillen. Haar
jongste kind, dochter Leana, moet geen halve minuut later thuiskomen. Terwijl
haar maag wordt leeggepompt komt Rina godzijdank al weer bij haar positieven. Dan schaamt ze zich zo. De eerste uren is het alleen maar huilen: ‘Wat
ben ik toch voor een moeder…’
Als oma lijkt ze wat te willen goed maken. Elke maandagochtend
slooft ze zich uit. Dan bezoekt ze het grafje van haar doodgeboren kleindochter.
Daar brengt ze een bloemetje en brandt ze
een kaarsje.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten