Eens in de 14 dagen bezoek ik mijn vriend Hugo. We hebben elkaar zeven jaar geleden ontmoet op het koor van de wijk. Ik ben net in Prinsenland komen wonen. Ben dan pas gescheiden. Ken bijna niemand meer. Vrijwel al onze gezamenlijke vrienden en kennissen kiezen ervoor om met mijn ex contact te houden. Ik zal wel iets niet goed doen. Ik ben in ieder geval iedereen kwijt. Behalve mijn oudste zoon. De jongste zoon wil dan óók niks meer met me te maken hebben. Dat trekt later gelukkig wel weer bij maar daar wil ik het nu even niet over hebben.
Ik ga naar dat wijkkoor, naar de fitness, eten in het Huis
van de Wijk, naar een wandelclub, naar een
jokerclub, bij een 50-plussersklup, allemaal om mensen te ontmoeten. Uiteindelijk leer ik maar een handjevol mensen een beetje kennen. Met drie mensen heb ik wat meer contact. Vijf jaar ga ik (stom, stom,
stom) om met een vrouw, die al die vijf jaren niks anders doet dan janken en
klagen over migraine. Dat is godzijdank uit. Verder leer ik Bert van de wandelclub goed kennen en Hugo dan, van het koor.
Hugo, is nu 83, ruim twee jaar dementerend en zit in een
verzorgingshuis. Het gaat slecht met hem. Binnenkort raak ik hem kwijt. Zaterdag
ben ik nog bij hem op bezoek. Ik zie hem dan zitten slapen in zijn rolstoel
achter een tafeltje naast het raam. ‘Hij slaapt al de hele dag’, zegt een zuster.
De verpleging laat hem gewoon slapen. Tot etenstijd. Daarna maken ze hem wakker
en brengen hem daarna naar bed. Vijf minuten blijf ik in de ‘huiskamer’ naar
hem staan kijken. Dan zeg ik tegen de verpleegsters die hier ook zitten: ‘Doe
hem straks, als ie wakker is maar de groeten van Johan’. ‘Oooh,’ zegt een
verpleegster, ‘die naam is makkelijk te onthouden; onze teamleider heet ook zo!’
De vorige keer dat ik bij hem op bezoek ben, hebben we nog
een beetje contact. Hij zegt iets over Feyenoord, dat ze gewonnen hebben. Ik
zeg dat ze goed bezig zijn en nog
voordat ik uitgesproken ben, zijn zijn ogen dichtgevallen. Als hij na een paar
minuten weer wakker wordt zegt hij dat hij moet piesen. Hij kan zichzelf niet
meer uit zijn rolstoel hijsen en voor mij is hij te zwaar om te tillen. Hugo
begint luid en duidelijk: zuster, zuster, zuster te roepen, waarschijnlijk omdat
ik niet snel genoeg een verpleegster ga halen. ‘Zuster, zuster, zuster’. ‘Ik ga
al.’ Er komt gelijk iemand met mij mee.
Hugo blijkt niet alleen te moeten piesen. De zuster handelt het allemaal keurig af. De stank is niet te harden
maar ebt gelukkig snel weg. De zuster legt hem in bed. Hij is in een mum van
tijd vertrokken. ‘Welterusten, meneer, van Raalte, slaap lekker’, zegt de
zuster. Ik loop met haar mee zijn kamer uit. ‘Dag Huug, over veertien dagen
zie ik je weer.’
Het duo Huug en Johan
is zo langzamerhand wel uitgezongen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten