Dromen doe ik eigenlijk niet zo veel … nou ja, ik zal best wel veel gedroomd hebben maar ik ben me er maar zelden bewust van. Soms kan ik een droom navertellen. Dat moet dan gebeuren vlak nadat ik wakker ben, want na een uurtje ben ik hem geheid helemaal kwijt.
Ik neem mij voor om, wanneer ik me de droom nog herinner,
hem op te schrijven in een notitieboekje. Een van die genoteerde dromen gaat
over een lange, slanke, jongeman met
ezelsoren en een slurfje op de plaats van zijn neus. Hij heeft een geel sportbroekje
aan en een wit hemdje met rugnummer 16. Het is een atleet. Zit in de Olympische
finale polsstokhoogspringen. Als enige van de finalisten heeft hij zwemvliezen
aan. In zijn sprong raakt hij met zijn slurfje de lat, die kukelt vervolgens in
het zand. Hij is uitgeschakeld. Ik had hem graag zien winnen maar daar heb je
in dromen geen macht over, hè. ‘Wat een flauwe kuldroom, ’ denk ik. Tussen de twintig en dertig jaar ben
ik ten tijde van die droom. Vroeger had
ik ook wel natte dromen maar daar kon ik me ‘s ochtends nooit meer wat van herinneren. Tegenwoordig
gaan mijn dromen over zieke, enge trollen
en over lieve en stoute diertjes.
Het opschrijven laat ik versloffen. Vaak ben ik ’s ochtends
vroeg, niet helder genoeg om pen en papier te pakken … ik vergeet het dan gewoon … en als ik dan na de koffie helemaal
wakker ben laat de droom zich niet meer opschrijven. Heel toevallig heb ik
vannacht een heel makkelijk te onthouden
droom gehad, die ik graag op wil schrijven. Hij ging zo:
Twee duiven, een duif (het vrouwtje) en een doffer (het
mannetje). Ze lopen over het voetpad in het park. De duif loopt flink door; de
doffer haast zich niet maar blijft haar volgen. Dan vliegt zij, op geringe
hoogte, enkele meters en landt op het gras. Hij doet hetzelfde maar landt kort
achter haar. Ze lopen weer even achter elkaar aan totdat de duif opvliegt en op
een tak van een berk gaat zitten. De doffer neemt naast de duif plaats. Ze
schuiven daar een tijdje ongemakkelijk tegen elkaar aan. Dan springt de doffer
bovenop de duif en gaat in hoog tempo zitten fladderen. Tegelijk zie ik hem met zijn snavel, in het
zelfde hoge tempo, hard inbeuken op het kleine kopje van de duif. Als hij klaar
is met zijn gefladder springt hij terug op de tak naast de duif en vliegt
meteen weg. Op dat zelfde moment valt zij
uit de boom in de vuurdoorn. Ik zie het
verbrijzelde schedeltje van de duif. Ze leeft nog. Ik ben alleen niet in staat in te grijpen in die
droom, om dat lieve beestje te helpen.
Hoe verklaar ik deze droom?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten