'Honderd euro krijg ik van u, meneer Jee, voor de kooikosten en de prik tegen hondsdolheid.’ zegt de man van de dierenbescherming.
Prik?! Ik dacht al wat voel ik toch in me poot. Zo’n prik
geven ze zeker aan alle loslopende honden die ze oppikken.
Het directe gevolg van die boete is dat ze het hier weer
nodig vinden om me strak aan de lijn te houden. Ik heb dan te weinig beweging èn ik mis mijn bijvoer. Iets bijeten is broodnodig,
want de dagelijkse porties bij Carola en Jee zijn aan de kleine kant. Weinig
eten is gezond, volgens hun. Als ik vrij rond loop, neem ik van alles aan. Ik
weet onderhand precies waar wat te halen valt. Ze zijn voor mij heel makkelijk
herkenbaar: die er het armst uitzien, geven het meest. Verder ligt er zoveel
lekkers op straat. Vooral bij de school: veel brood met worst en kaas (het
brood laat ik liggen); half volle zakjes chips. Bij de bouw: half afgekloven kippenbotjes
en bij de slager, die gooit me van achter zijn toonbank een stuk leverworst toe,
dat net over de uiterste verkoopdatum is, dat maakt mij echt niks uit.
De rijkste voedselvoorziening voor mij ligt op de route van
de patatzaak, bij de school, naar de bushalte. Uit de patatzakjes vallen altijd
smakelijke patatjes. Het verbod op eten in
de bus levert mij flink wat op. Voor mensen
is het gewoon de bushalte voor mij is het de voedselbank. Daar kunnen dagelijks
wel drie honden hun buik rond eten. Kroketten waar maar één hapje van is
genomen, halve zakken frites, bami- en nasihapjes. Ik moet zelfs wel eens wat
laten liggen, soms wordt het echt wat te veel.
Ik begin er over, omdat ik nu niet meer bij al dat lekkers
kan, want ze vinden het dus zo nodig om me strak aan de lijn te houden na die fikse
boete. Ik probeer onderweg nog wel
sneaky wat te snaaien maar dat valt nog niet
mee. Dat moet razendsnel gaan. In één tiende van een seconde, moet ik dat aangevreten
balletje gehakt, dat op straat ligt, ruiken, zien, pakken en nog eens doorslikken ook. Om elk stukje eten dat ik op
straat scoor, krijg ik gedonder met Jee. Dat is wel zó goed waardeloos. Hij zou
bijvoorbeeld dat stukje gehakt het liefst uit mijn bek peuteren. Uit alle macht
probeert hij mijn kaken van elkaar te trekken. Dat gaat hem toch nooit lukken, maar
wat hij niet weet: het maakt geen mallemoer uit of hij mijn bek nu wel of niet
open krijgt: dat stukje gehakt zit al lang en breed in mijn maag. Ondertussen
hoor ik Jee nog zeggen: ’Foei Sita. Open.
Laat los. Dat is niet goed voor je. Dat vlees is bedorven. Daar word je ziek
van.’ Daarvan ben ik wel even van slag (hihi). Ik laat hem dan tenslotte nog even gewillig mijn
lege bek inspecteren. Meestal volgen dan enkele grove vloeken en verwensingen
van Jee en lopen we weer ‘vrolijk’ verder.
Ik moet toegeven: eten van de straat is soms niet helemaal
pluis. Vooral kip niet. Ik eet namelijk de botjes ook op, hè. Dat geeft me soms
een buikkrampen. Ik lig dan thuis in mijn mand te verrekken van de pijn.
Natuurlijk, eigen schuld, dikke bult.
Beetje geniepig vind ik het wèl als ik die kop van Jee grijnzend achter zijn
krantje vandaan zie komen. De ergste pijn moet dan nog komen: het uitpoepen van
die vlijmscherpe splinterbotjes. Ik moet er nu nog maar even niet aan denken.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten