We stappen in de auto … nou ja auto … van binnen is het er gelukkig niet meer zo warm. Jee is zo slim geweest om terwijl wij wat eten en drinken,
de deuren wijd open te zetten. Op naar Rotterdam. Uurtje rijden. Uurtje pitten.
Heb ik wel nodig. Ben versleten.
Jee en Carola vinden op een gegeven moment dat er kinderen
moeten komen … mensenkinderen bedoel ik. Mij is niets gevraagd. Twee nemen ze
d'r maar liefst. Twee mannetjes; eerst Aadje en twee jaar later Keessie.
Zij janken en krijsen, poepen en piesen waar ze staan,
vechten elkaar de tent uit en wat ik het allerergste vind: zij trekken mij aan
mijn oren omver. Ze zijn tòch al zo gevoelig, die arme oren van mij! Dat ik
verga van de pijn hebben die gassies niet in de gaten. Een enkele keer, als ze
het echt te bont maken, geef ik ze een waarschuwinkje. Zo’n zacht knauwtje,
zonder kracht te zetten met mijn tanden. Gelukkig schrikken ze daar al genoeg
van om op te houden met sjorren aan mijn oren.
We gaan met vakantie. Met z’n allen. Niet dat ik daar iets
vanaf wist, hoor. Mij overvallen ze altijd met dat soort dingen. Ja, gezien de spullen
die ze aan het inpakken zijn, had ik natuurlijk kunnen weten dat we op vakantie
gaan. ‘Rockanje’ die naam hoor ik steeds noemen. Rockanje mijn Spanje. Voor
vakantie is het wel heel dichtbij. Om de hoek, als het ware. Nog geen uurtje
rijden.
Het is niet te geloven maar ’t is echt waar: ik heb me blij
gemaakt met een dooie mus. Ik mag niet eens met ze mee die camping op: ’verboden
voor honden’ staat er. Jee heeft er wel wat op gevonden. Hij dumpt me bij een
boerderij. Jee houdt me constant aan de lijn. Hij geeft mijn riem (en mij dus
ook) aan een onooglijk, klein kaal mannetje in een blauwe overall. De boer. Maar
in de stal, waar die boer me heen trekt, zie ik geen koeien, kippen of varkens. Wel allemaal poezen en honden. Opgesloten in veel
te kleine kooitjes.
De boer propt mij ook in zo’n hokje. Ik blaf en jank zo hard
ik kan … en die rotboer maar lachen. Door mijn gejank gaan die andere dieren
(vooral de honden) ook flink tekeer.
‘Nou dag, hoor Sita, tot vanmiddag, dan komt Carola of ik
langs om een eindje met je te wandelen, ’ zegt Jee.
Goh, zit er dan toch nog een beetje vakantie voor mij in?
Mijn familie is nog maar net de hoek om of die boer, die net
nog zo om mijn gejank stond te lachen, vertrekt zijn gezicht in een boosaardige
grimas: ‘Kappen nou met dat gejank!’ en hij geeft me met zijn knokkels een beuk
vol op mijn knar. Ik kan nog net even mijn tandjes in de hand zetten van die
schijnheil. Wapperend met zijn hand van de pijn loopt hij de stal uit. Kijk, dat
vind ik nou weer leuk.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten