Toevallig zie ik dat daar een voederbakje staat … met nog een paar stukjes runderhart … jamjam … die scoor ik straks wel … hoewel … ik kan me nooit zo goed beheersen.
’t
Moet een rooie zijn, die kat hier, allemaal rooie haren op de vloer.
Hé, wat goed zeg! Ik heb er niet eens om hoeven vragen:
Carola zet zo maar een bak water voor me neer. Te gek. Ga gelijk een beetje
lebberen. Terwijl ik drink streelt ze me met twee handen mijn oren … ze knijpt
er zachtjes in. Lief. Ze heeft alleen die drinkbak te dicht bij die kattenbak
gezet, dat moet wel anders. Nou ja, dat komt nog wel.
Tsjonge, jonge, jonge, wat huilt mijn baasje
krokodillentranen: ‘We zouden Sita toch zò graag houden maar dat kàn echt niet samen
met onze Annabelle … kijk, nú verscheurt hij alleen nog maar schoenen en tasjes
… maar straks, ik moet er niet aan denken, dat hij zich aan die kleine schat
van ons vergrijpt.’ Mijn bek valt wijd open, boos word ik, als ik Ton zo hoor, ‘… neen, Sita móét echt bij ons weg … we
weten nu alleen nog niemand voor hem … we zouden het zó erg vinden om hem naar
het asiel te brengen … hij is zo’n lieve hond … èn zindelijk. Hé, bedenk ik me
nou, misschien is Sita wel wat voor jullie, Jee en Carola?! Volgens mij zijn
jullie echte hondenmensen.’ ‘Ja, goed idee van jou, Ton,’ zegt Ans.
Ik heb allang gezien dat die Jee en Carola me willen hebben
….ze zien dat ik een goede hond voor hen ben … het zijn mensen met hondenkennis
… ze zijn gewoon aardig voor mij, dat voel ik.
Lekker relaxt zitten Jee en
Carola op de bank … ik, op de vloer tussen hen in, lig te zwiepen met mijn mooie
langharige staart.
Ton haalt mijn mand met al mijn spullen uit zijn auto en zet
alles neer naast de voordeur, bij die kattenbak. Als die nieuwe baas nu maar
niet denkt, dat ik daar in de stank ga liggen. Ik ga er nu alleen even
heen om die verrukkelijke stukjes
runderhart naar binnen te gooien … heerlijk. Hé … wat hoor ik nou? Een blazende kat? Of vergis
ik me? Er is hier geen kat te bekennen.
‘Ik weet zeker dat jullie veel plezier aan Sita zullen beleven,’
zegt Ton. ‘Ja, denk ik ook,’ zegt Ans. De schijnheilen. Ze gaan weg, aaien me nog een keer over mijn
kop … ben zo blij dat ik van dat stel af
ben, dat wil je niet weten. Ik ga geen uitgebreid afscheid van ze nemen … een
knuffel voor de baby? … ach, ze verstaan
me toch niet.
Dalijk lekker effe naar buiten. Ik moet wel nodig.
(wordt vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten