‘Ik zit in een dal. Nergens zin in. Dus ook niet in zaken die ik normaal tussen neus en lippen door afhandel. Zoals het boren van een gaatje in een betonmuur, voor een plugje, voor een haakje, voor een schilderijtje. Daar zie ik nu huizenhoog tegenop … gek,hè? …tegen zoiets simpels. Als ik lekker in mijn vel zit is ‘t zo gepiept en nu wordt zo’n gaatje een obsessie … en maar lopen dubben of ik het beter morgen dan vandaag kan doen … ook in verband met het weer en of ik het eerst met mijn eigen middeleeuwse boormachine moet proberen of dat ik maar gelijk die supersonische betonboor (Hilti) van buurman Otto moet gaan vragen. Om kort te gaan, zaagde hij zijn benen af … (neen niet echt) … dit karweitje wordt op de lange baan geschoven. Het gaat in deze treurnis natuurlijk niet alléén maar over het boren van gaatjes! Daar heb je per slot van rekening ook nog de tandarts voor.
Ha, buurman, hoe maakt u het?
'Eigenlijk zit ik met al mijn sociale activiteiten in een diep
dal. Nooit last mee gehad. Nu kan ik haast niks meer áán. Klaverjassen, ballet,
politiek, wandelen, verjaardagsvisite … alleen al bij het horen van die woorden
sla ik op tilt.
Is het dan alleen maar kommer en kwel?
‘Met een wandeling, in mijn eentje door het park, heb ik
geen enkel probleem.' Ik hoop alleen geen bekenden tegen het lijf te lopen, die
vragen, hoe ik het maak. Heel goed bedoeld natuurlijk maar een waarheidsgetrouw
antwoord krijgen ze niet van mij. Het is namelijk noch zus noch zo met mij. Hoe
ik het echt maak houd ik voor me. Na zo’n
vraag zuig ik het antwoord uit mijn duim. Zo ontmoette ik gisteren in het park m’n
oude oud squash-maatje Reinier. Hij vraagt hoe het gaat, waarop ik ter plekke een
antwoord verzin:
‘Geweldig, kom net terug uit Gelderland. Heerlijk gewandeld op de Veluwe bij Epe.
Gebivakkeerd in een Nivonhuis. Er is daar ook een zangkoor. Heel gezellig. Elke
avond zingen. Kan ik helemaal niet! Maar toch meegezongen. Socialistische
strijdliederen zoals ‘Morgenrood’, ‘de Internationale’.‘
Nou,’ onderbreekt
Reinier mijn verhaal, ’leuk je weer eens gezien te hebben, goser. Hé,
eh, Ik moet gaan … tot gauw … k’ep zo
een afspraak.’
Kijk, wat ik dan zo vertel, zou best eens waar kunnen zijn,
daar niet van. Het klinkt dan uit mijn mond ook best aannemelijk. Alleen: het is
gelogen. Niet dat ik daar nou zo op
kick, maar onwillekeurig neemt mijn liegbeest in me het van mij over.
En dan is, wat ik Reinier op de mouw speldt, nog maar
peanuts. Tegen ex-buurvrouw Beb, die ik in het bos tegenkom, huil ik
krokodillentranen, omdat mijn vrouw me heeft
laten zitten. Mijn vrouw is hoteldebotel van de student, die bij ons op de trap
woont. Vijftien jaar jonger dan zij, die knul!
Beb heeft met me te doen. Ze neemt me mee naar haar knusse stulpje.
We eten een boterhammetje en drinken
kopjes groene thee. Liefdevol troost ze me:’ Kom maar een paar nachtjes bij mij
slapen’. ‘Nou, dat zou Bep wel willen.’
Maar nu heb ik toch echt mezelf bedot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten