Tinus:
Ben jij eigenlijk wel te goeder trouw, hè? Eerlijk gezegd betwijfel ik dat sterk.
Rinus:
Neen heus, beste man, heus, dáár hoeft u echt niet aan te
twijfelen. Als er hier werkelijk iemand
te goeder trouw is, dan ben ìk dat wel.
Tinus:
Ha! Hahahaha! Dat kan iedereen wel zeggen van zichzelf. Maar
dat heeft natuurlijk geen enkele bewijskracht. Toch?
Rinus:
Als ik bij mijn oma op bezoek ben en zij gaat, helaas,
noodgedwongen naar de toilet, dan neem ìk niet stiekem wat speculaasjes uit
haar koektrommel, oh nee, ik zou het waarachtig niet durven en als ik het wel
zou durven: dan zou ik het dus gewoon niet doen. Zo ben ik niet! Ik ben immers
te goeder trouw!
Tinus:
Bewijs?? Jaaahaaaa, bewijs het maar eens; dat ken je niet, hè? Dus ik mag aannemen, beste
man, dat, ook al sta je moederziel alleen in een juwelierszaak …
geen verkoper te zien … geen camerabeveiliging … nog steeds te goeder trouw dan
zeker, hè?
Rinus:
Nog steeds te goeder trouw. Ik zweer het. Het komt niet in
me op mijn zakken hier te vullen. Zo zit ik niet in mekaar, hoort u, zo zit ik
absoluut niet in mekaar. Het zou me wel heel bijzonder van ú tegenvallen als ú
in deze kwestie niet te goeder trouw zou blijken te zijn en er bijvoorbeeld
zomaar vandoor zou gaan met een flinke hand kostbaarheden. Zou u dat werkelijk
doen of maak ik hier een fatale denkfout ten aanzien van uw mogelijke
gedragingen in een onbemande, onbeveiligde juwelierszaak.
Tinus:
Wel zeker dubbel en dwars, wel zeker zou ik dat doen. En
niet slechts één maar wel twee van deze grote handen vol zou ik meenemen.
Rinus:
Ohhh, wat valt me dàt vreselijk van u tegen, meneer. Weet u,
weet u? U stònd alleen in die winkel. Maar … als bijvoorbeeld iemand als ik ook
in die winkel zou staan, zou ik u zonder enig pardon bij de lurven vatten
grijpen en bij het politiebureau afleveren. Zo! Kom nu even!. Ik laat toch niet
zo’n noest arbeidende juwelier van zijn handel
beroven en al helemaal niet door zo’n te kwader trouw mens als u willens
en wetens bent. Neemt u me niet kwalijk, zeg.
Tinus:
Niet kwalijk … niet kwalijk … ik neem dit je honderd procent
kwalijk! Je trekt nu wel heel halsstarrig van leer. Waarom heb je mij niet uit
laten spreken in dezen. De juwelier krijgt binnen het uur van mijzelf, in
hoogsteigen persoon, te horen dat ik twee handen juwelen heb kunnen meenemen,
door ‘s mans eigen nalatigheid. Meneer is namelijk zelf niet in zijn zaak
aanwezig.
‘Houd de politie er buiten, juwelier,’ zeg ik hem, ’dan kom
ik u vandaag nog al de juwelen weer terugbezorgen, meneer de slordige,
onvoorzichtige, ondoordachte juwelier. Een gewaarschuwd man telt immers voor
twee. U dacht misschien met een dief te maken hebben gehad, meneer de juwelier.
Maar die gedachte was dus niet juist. Hoewel misschien toch ook weer wel. U zult mij uw hele leven
blijven herinneren als de dief, die te goeder trouw was, beter nog: te beter trouw!'
Rinus:
Maar vertel me nu eens oprecht, beste man, die juwelen, die ik laatst voor heel
veel geld en, jawel, te goeder trouw van
u kocht, om mijn lieve vrouwtje mee te verblijden. Zegt u mij eens eerlijk, hè
… dat waren toch zeker te goeder trouw gestolen sieraden?
Tinus:
Ik zou haast zeggen……nee, ik zeg het je gewoon: ‘Zoals de
waard is vertrouwt hij zijn gasten. Zo,
steek die maar in je zak. Als je die
tenminste hebt.'
Geen opmerkingen:
Een reactie posten