Wat een verrassing hè, mevrouw van Oers, dat uw zoon Jee weer
eens op bezoek is bij u?’ Deze bemoedigende woordjes van de tot op de draad
versleten zuster Lucrétia, heb ik hard nodig. Bijna twee jaar geleden ben ik
hier voor het laatst. Ik kan het niet meer opbrengen … ze laat alles gewoon
lopen en ondanks dat ik de verzorging meld, dat ma alles ondergepoept heeft, laten
ze haar nog drie uur in haar eigen vuil zitten. Laf om bij haar weg te blijven?
Jazeker, enorm laf! Mijn excuus: ik word hier misselijk … en op mijn werk kan
ik me niet concentreren. Thuis ben ik zowel chagrijnig als lusteloos. Slapen doe
ik nauwelijks.
Nu, na twee jaar , zoek ik haar toch maar weer eens op. Ik
heb het gevoel dat ik er nu wat beter tegen
kan. Het gaat wat beter met haar … ze is wat stabieler … het is eigenlijk een
wonder, dat het beter gaat met haar, na twee jaar geriatrie. Ze zal me vast niet
herkennen, na al die tijd.
Mijn moeder kijkt me wazig glimlachend aan. Zal ze nog weten,
dat ik haar oudste ben?? Veel is ze vergeten. Hij is toch getrouwd met Gerda?
Ze hebben twee dochtertjes, is het niet? Maar nee, in werkelijkheid is Jee
getrouwd met Carola en ze hebben twee zonen.
Naast mijn moeder zit Rob, hij is een vroeg-demente
vijftiger, met vrolijke twinkeloogjes en een vlassig baardje. Onder het neuriën
van populaire wijsjes zit hij met beide handen , vrolijk, het een of ander in
zijn broekzakken te masseren. Af en toe
pikt hij een woordje op uit wat ik tegen mijn moeder zeg”. Als reactie daarop
improviseert Rob wat nonsense bij elkaar: ‘Die dames uiten hun ongenoegen, dat komt
niet alleen, als er ’s morgen ook maar gelegenheid is om niet te vergeten, dat
meer dan genoeg mensen de tegenslagen nergens kunnen ontlopen wan ga tel
orveddoo …..’ die laatste woorden zijn nauwelijks te verstaan. Rob is nu weer
zonder geluid in zichzelf gekeerd, mompelend, glimlachend en masserend.
'Komt Leen nog wel eens een stukje muziek voor je spelen, ma?'
vraag ik. ‘Geen idee, volgens mij is Leen allang dood.’ Ik weet zeker dat Leen,
een huisvriend van mijn moeder, hier elke dag even langskomt en dat hij iets
speelt voor haar op zijn mondharmonica … meestal haar lievelingsnummer: ‘Bonna
sera, signorita.’
Ook mevrouw van de Grient, die links van mijn moeder zit, mengt zich af en toe in het gesprek. Als ik het woord ‘muziek’ zeg, verstaat zij: ‘ruzie’:
'Nee, het valt hier om de donder nog niet mee, je hebt zo ruzie, je hoeft maar
één verkeerd woord te zeggen…..'
‘Ik zeg helemaal niks over ruzie, mevrouw, ik heb het over
muziek.’
‘Ja, want gisteren nog, zeg ik tegen meneer den Hardste: ‘Wilt
u niet aan mijn rollator zitten … nou, gelijk ruzie natuurlijk, je weet hoe hij
is … maar nou komt het ergste … vreselijk gênant: het is mijn rollator niet
eens … het is gewoon de rollator van meneer de Hardste … dat oude ding … die
rollator bedoel ik … hahahaha. Ik kan er wel om lachen maar meneer de Hardste
niet, dat kan je wel begrijpen zeker. Zo ziet u maar, precies wat u zegt, je
hebt zo ruzie hier.’ Met een tevreden glimlach leunt ze achterover in haar
stoel, om binnen de kortste keren in slaap te vallen.
Ma en ik nemen een ieder een lekkere rumboon uit het doosje
dat ik voor haar heb meegenomen. Rob pakt er brutaal ook een als of het zijn
doosje rumbonen is. Ik leg er een apart voor mevrouw van de Grient; voor straks
als ze wakker is.
Hé, daar komt Leen de huiskamer binnen. Ma pakt mijn hand. Ze
kijkt me aan: ‘Zeg Leen, is dat nu eindelijk die kerel die het riool komt
doorspuiten … bij tijd en wijle is de stank hier echt niet meer om te harden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten