Posts tonen met het label stank. Alle posts tonen
Posts tonen met het label stank. Alle posts tonen

zaterdag 17 september 2022

LEKKERE RUMBONEN

 

Wat een verrassing hè, mevrouw van Oers, dat uw zoon Jee weer eens op bezoek is bij u?’ Deze bemoedigende woordjes van de tot op de draad versleten zuster Lucrétia, heb ik hard nodig. Bijna twee jaar geleden ben ik hier voor het laatst. Ik kan het niet meer opbrengen … ze laat alles gewoon lopen en ondanks dat ik de verzorging meld, dat ma alles ondergepoept heeft, laten ze haar nog drie uur in haar eigen vuil zitten. Laf om bij haar weg te blijven? Jazeker, enorm laf! Mijn excuus: ik word hier misselijk … en op mijn werk kan ik me niet concentreren. Thuis ben ik zowel chagrijnig als lusteloos. Slapen doe ik nauwelijks.

Nu, na twee jaar , zoek ik haar toch maar weer eens op. Ik heb het gevoel dat ik er nu  wat beter tegen kan. Het gaat wat beter met haar … ze is wat stabieler … het is eigenlijk een wonder, dat het beter gaat met haar, na twee jaar geriatrie. Ze zal me vast niet herkennen, na al die tijd.

Mijn moeder kijkt me wazig glimlachend aan. Zal ze nog weten, dat ik haar oudste ben?? Veel is ze vergeten. Hij is toch getrouwd met Gerda? Ze hebben twee dochtertjes, is het niet? Maar nee, in werkelijkheid is Jee getrouwd met Carola en ze hebben twee zonen.

Naast mijn moeder zit Rob, hij is een vroeg-demente vijftiger, met vrolijke twinkeloogjes en een vlassig baardje. Onder het neuriën van populaire wijsjes zit hij met beide handen , vrolijk, het een of ander in zijn broekzakken te masseren.  Af en toe pikt hij een woordje op uit wat ik tegen mijn moeder zeg”. Als reactie daarop improviseert Rob wat nonsense bij elkaar: ‘Die dames uiten hun ongenoegen, dat komt niet alleen, als er ’s morgen ook maar gelegenheid is om niet te vergeten, dat meer dan genoeg mensen de tegenslagen nergens kunnen ontlopen wan ga tel orveddoo …..’ die laatste woorden zijn nauwelijks te verstaan. Rob is nu weer zonder geluid in zichzelf gekeerd, mompelend, glimlachend en masserend.

'Komt Leen nog wel eens een stukje muziek voor je spelen, ma?' vraag ik. ‘Geen idee, volgens mij is Leen allang dood.’ Ik weet zeker dat Leen, een huisvriend van mijn moeder, hier elke dag even langskomt en dat hij iets speelt voor haar op zijn mondharmonica … meestal haar lievelingsnummer: ‘Bonna sera, signorita.’

Ook mevrouw van de Grient, die links van mijn moeder zit,  mengt zich af en toe in het gesprek.  Als ik het woord ‘muziek’ zeg, verstaat zij: ‘ruzie’: 'Nee, het valt hier om de donder nog niet mee, je hebt zo ruzie, je hoeft maar één verkeerd woord te zeggen…..'

‘Ik zeg helemaal niks over ruzie, mevrouw, ik heb het over muziek.’

‘Ja, want gisteren nog, zeg ik tegen meneer den Hardste: ‘Wilt u niet aan mijn rollator zitten … nou, gelijk ruzie natuurlijk, je weet hoe hij is … maar nou komt het ergste … vreselijk gênant: het is mijn rollator niet eens … het is gewoon de rollator van meneer de Hardste … dat oude ding … die rollator bedoel ik … hahahaha. Ik kan er wel om lachen maar meneer de Hardste niet, dat kan je wel begrijpen zeker. Zo ziet u maar, precies wat u zegt, je hebt zo ruzie hier.’ Met een tevreden glimlach leunt ze achterover in haar stoel, om binnen de kortste keren in slaap te vallen.

Ma en ik nemen een ieder een lekkere rumboon uit het doosje dat ik voor haar heb meegenomen. Rob pakt er brutaal ook een als of het zijn doosje rumbonen is. Ik leg er een apart voor mevrouw van de Grient; voor straks als ze wakker is.

Hé, daar komt Leen de huiskamer binnen. Ma pakt mijn hand. Ze kijkt me aan: ‘Zeg Leen, is dat nu eindelijk die kerel die het riool komt doorspuiten … bij tijd en wijle is de stank hier echt niet meer om te harden.

maandag 23 mei 2022

UITGEZONGEN

Eens in de 14 dagen bezoek ik mijn vriend Hugo. We hebben elkaar zeven jaar geleden ontmoet op het koor van de wijk. Ik ben net in Prinsenland komen wonen. Ben dan pas gescheiden. Ken bijna niemand meer. Vrijwel al onze gezamenlijke vrienden en kennissen kiezen ervoor om met mijn ex contact te houden. Ik zal wel iets niet goed doen. Ik ben in ieder geval iedereen kwijt.  Behalve mijn oudste zoon. De jongste zoon wil dan óók niks meer met me te maken hebben. Dat trekt later gelukkig wel weer bij maar daar wil ik het nu even niet over hebben.

Ik ga naar dat wijkkoor, naar de fitness, eten in het Huis van de Wijk, naar een wandelclub,  naar een jokerclub, bij een 50-plussersklup, allemaal om mensen te ontmoeten.  Uiteindelijk leer ik maar een handjevol  mensen een beetje  kennen. Met drie mensen heb ik wat  meer contact. Vijf jaar ga ik (stom, stom, stom) om met een vrouw, die al die vijf jaren niks anders doet dan janken en klagen over migraine. Dat is godzijdank uit.  Verder leer ik Bert van de wandelclub  goed kennen en Hugo dan, van het koor.

Hugo, is nu 83, ruim twee jaar dementerend en zit in een verzorgingshuis. Het gaat slecht met hem. Binnenkort raak ik hem kwijt. Zaterdag ben ik nog bij hem op bezoek. Ik zie hem dan zitten slapen in zijn rolstoel achter een tafeltje naast het raam. ‘Hij slaapt al de hele dag’, zegt een zuster. De verpleging laat hem gewoon slapen. Tot etenstijd. Daarna maken ze hem wakker en brengen hem daarna naar bed. Vijf minuten blijf ik in de ‘huiskamer’ naar hem staan kijken. Dan zeg ik tegen de verpleegsters die hier ook zitten: ‘Doe hem straks, als ie wakker is maar de groeten van Johan’. ‘Oooh,’ zegt een verpleegster, ‘die naam is makkelijk te onthouden; onze teamleider heet ook zo!’ 

De vorige keer dat ik bij hem op bezoek ben, hebben we nog een beetje contact. Hij zegt iets over Feyenoord, dat ze gewonnen hebben. Ik zeg dat ze goed bezig zijn  en nog voordat ik uitgesproken ben, zijn zijn ogen dichtgevallen. Als hij na een paar minuten weer wakker wordt zegt hij dat hij moet piesen. Hij kan zichzelf niet meer uit zijn rolstoel hijsen en voor mij is hij te zwaar om te tillen. Hugo begint luid en duidelijk: zuster, zuster, zuster te roepen, waarschijnlijk omdat ik niet snel genoeg een verpleegster ga halen. ‘Zuster, zuster, zuster’. ‘Ik ga al.’  Er komt gelijk iemand met mij mee. Hugo blijkt niet alleen te moeten piesen. De zuster handelt het  allemaal keurig af. De stank is niet te harden maar ebt gelukkig snel weg. De zuster legt hem in bed. Hij is in een mum van tijd vertrokken. ‘Welterusten, meneer, van Raalte, slaap lekker’, zegt de zuster.  Ik loop met haar mee  zijn kamer uit. ‘Dag Huug, over veertien dagen zie ik je weer.’  

 Het duo Huug en Johan is zo langzamerhand wel uitgezongen.