dinsdag 26 juli 2011

En verder......

De laatste (400e) 'jeejeepee dag in dag uit'  verscheen 24 juli 2011. 

 vanaf 1 augustus a.s. daarvoor in de plaats:       ‘jeejeepee zo af en toe’                2 à  3 keer p.w.

       de nieuwe link wordt: 
    www.stukkiejee.blogspot.com 

‘jeejeepee zo af en toe’ is ook te vinden op        Facebook en  Twitter.

dagdag

zondag 24 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (13 slot)

Zo meneer Dujee, nu kunt u mij ongetwijfeld horen?’, zegt dokter Lachaisse. ‘Ik moet eerlijk zeggen: zoiets heb ik in mijn praktijk nog nooit meegemaakt. hoe komt u er bij om die ploppen kauwgom in uw oren te stoppen?’
Hoofdschuddend hoort de arts mijn verhaal aan; ze raadt me aan om nooit meer zoiets achterlijks te doen want het had slechter kunnen aflopen.
‘Goed, meneer, zegt u het maar.’
Dan doe ik de dokter mijn verhaal over de fietstocht, mijn droge mond, geen vast voedsel kunnen eten, misselijkheid, duizeligheid, slingeren, pijn op mijn borst, niet kunnen poepen, geen energie……Ze onderbreekt mijn verhaal:
‘Hoe lang bent u nu van huis?’
‘Vier nachten’
‘Hoeveel woog u toen u van huis wegging?’
‘Drieëntachtig kilo.’
‘Kom eens hier op die weegschaal. Kijk es aan: zevenenzeventig kilo. Iets meer dan zes kilo kwijt in vier dagen. Geen wonder dat u zich niet lekker voelt.’
‘U hebt u over kop gefietst èn u heeft uzelf slecht verzorgd.’ De komende tien dagen veel rust, veel drinken en gedoseerd vast eten. Uw bloeddruk is die van een topsporter’, zegt ze en suikerziekte hebt u ook niet, dat ziet ze na onderzoek van een druppeltje bloed van me.  
‘Voor die obstipatie raad ik u aan om vanaf nu de dag te beginnen met enkele diepe kniebuigingen, dan een warme bak thee of koffie en twee gedroogde pruimen. Dat werkt als een tierelier. Is het niet vandaag dan is het morgen.
‘Die verbrande huid baart mij eigenlijk nog het meeste zorgen. Ik zal die huid hier verzorgen en dan krijgt u van mij een receptje mee voor verbandmiddelen en een medicinale après-soleil. Voorlopig niet mee in de zon en over drie dagen moet u weer een dokter gaan zien. U heeft koorts.’ Ze meet 39.3 koorts.
‘Puur door die huid. Voorzichtig daarmee.’

‘Nu die druk op de borst, voelt u die constant of voelde u die alleen toen die ene keer?’
‘Toen alleen maar.’ Dan zegt ze tot mijn opluchting dat die pijn alleen alarmerend is  als de pijn lang zou hebben aangehouden.  
En wat uw verhaal over die plofjes en die stank betreft bij die kerk en dat kerkhof, daarvan denk ik dat u dat gedroomd heeft; ik kan er in ieder geval geen chocola van maken.
‘Het zwaardere fietswerk moet u voorlopig maar uit uw hoofd zetten,’ zegt ze  ‘u moet eerst weer wat aansterken, energie verzamelen.’ 
‘Hoe lang mag ik dan niet fietsen?’
‘U beslist daar natuurlijk zelf over maar ik adviseer u: de eerstkomende tien dagen geen zware fietstochten. U heeft daar niet de nodige reserves voor. Weet u wat volgens mij voor u nu het beste is: ‘Hoppa, de eerste trein terug naar Rotterdam. Daar een beetje tot rust komen, aansterken, weer op uw normale gewicht komen en dan misschien later in het jaar  of volgend jaar weer stevig gaan fietsen.’
‘Zo, dan wens ik u veel sterkte, meneer Dujee. Wat ik u zeg zal ongetwijfeld hard bij u aankomen maar zoals u weet maken zàchte heelmeesters alleen maar stinkende wonden.’

Dzjiezus, daar gaat mijn vakantie. Tien dagen hier in Lunéville blijven, daar begin ik echt niet aan. Ik zou nog met fiets en al op de trein kunnen stappen naar Avignon voor het festival. Daarvoor voel ik me te veel uitgewoond. Ik ga gewoon, weliswaar met frisse tegenzin, ‘Hoppa’ terug naar Rotterdam. Daar zal ik ongetwijfeld wel weer eens  ‘de ouwe’ te worden.

Naschrift 1
            De woorden van de Franse arts zijn door mij vrij vertaald.

Naschrift 2:
            Ben nu weer enige dagen in Rotterdam en alles doet weer het als vanouds.


            Dit was de 400e en laatste                                            ‘jeejeepee dag in dag uit’.


            Ik blijf blogs schrijven; 
            wel iets minder;
            twee à drie keer per week,
            vanaf 1 augustus a.s.                                                     ‘jeejeepee zo af en toe’

Naschrift 5:
            de nieuwe link wordt:                                                     www.stukkiejee.blogspot.com 

Naschrift 6:
            ‘jeejeepee zo af en toe’ is ook te vinden op                Facebook en  Twitter.

           

vrijdag 22 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (12)

Vannacht ben ik één keer wakker geworden van de jeuk. Mijn schouders en bovenarmen zijn verbrand tijden de laatste grote rit, hierheen. ’t Zag er raar uit hoor, niet normáál verbrand: een beetje vurig en rood; neen, het zag er uit als rode brandblaartjes, alsof er een keteltje kokend water over mijn schouders en armen gegooid was. Ik heb er een dikke laag aftersun smurrie over gesmeerd en sindsdien heb ik er eigenlijk geen last meer van gehad. Nu jeukt het opeens vreselijk en als ik er over wrijf, merk ik dat de huid aan het vervellen is. Die vellen trek ik van mijn lijf. Tot bloedens toe. Dat kan toch ook niet bedoeling zijn. Laat het dadelijk wel aan mevrouw Lachaisse zien, die dokter.
De MGM-kakkers zijn weg; heb ze niet horen weggaan. Zouden ze inmiddels  nuchter geweest zijn.  Toen ik gisteren terugkwam van de wc zag ik een stel lege flessen wijn voor hun tent liggen. O,o wat hadden ze een lol. Ik wist hoe dit zou gaan aflopen. Mijn tentje staat heel dichtbij het hunne. Van het vervolg wilde ik absoluut niks horen. Gelukkig heb ik nog wat kauwgom liggen. Ik kauw gauw twee proppen, die deze nacht dienst gaan doen als mijn oordopjes. Liggend op mijn buik en met mijn handen plat op mijn oren, zo  ben ik in mijn tentje in slaap gevallen. Geen kakkersgehijg gehoord, Godzijdank.

De ochtend begin ik met het drinken van een paar slokken priklimonade; ik had bij de Aldi laatst een enorme tweeliterfles gekocht.  Eigenlijk vind ik dat soort drank alleen gekoeld weg te krijgen. Maar ja, ik heb nu eenmaal niks anders, dus moet ik het met deze lauwe prik doen. Vast voedsel heb ik niet en bovendien mijn lijf weet er toch geen raad mee.
Tussen acht en negen is het spreekuur van dokter Lachaisse (vertaald: dokter de Stoel ). Daarna ga ik ergens koffiedrinken en een paar vruchten kopen.
Eerst even lekker schoon poedelen. Het is natuurlijk helemaal niet ondenkbaar, gezien mijn klachten, dat de dokter mij anaal wil onderzoeken en mijn extreem droge mond wil zien. Zowel mijn mond als mijn anus dus moeten dus om door een ringetje te halen zijn, zal ik maar zeggen, ja, daar ben ik een rare in.  Voor dìè plekken waar ze, denk ik,  tòch niks te zoeken heeft, zorg ik er voor dat het daar in ieder geval schoon is en ook een beetje fris ruikt. Dat is toch wel het minste wat ik kan doen voor de dokter. Dat doe ik trouwens bij mijn eigen dokter in Nederland eigenlijk net zo, dus………
Ik ben wel een tijdje bezig in die douche maar het resultaat is dan ook ‘toppie’.

Net als ik afgedroogd en aangekleed ben, voel ik opeens aandrang om te poepen. Aan de ene kant ben ik daar wel blij om, het zal eens een keertje tijd worden, maar aan de andere kant heb ik het daar net zo lekker schoon staan poetsen..….maar goed, ik ga toch maar zitten en dan, tsja, dan zal je net zien, ik zit nog maar net of ik hoef ineens niet meer. Tsjonge, jonge!

Nog maar net op tijd ben ik voor het spreekuur. Drie minuten voor negen kom ik de wachtkamer binnen zetten. Er zitten er nog twee te wachten.
Het schiet gelukkig op. Tien over negen gaat de laatste vòòr mij de wachtkamer uit. Maar dan stagneert het. Als ik om  half tien nog niet ben opgeroepen loop ik naar de spreekkamer van de dokter maar onderweg loop ik de arts zelf al tegen het lijf. Ik zie dat ze wat tegen me zegt maar ik hoor haar niet.
‘Iets harder alstublieft, dokter, ik kan u echt niet horen.’
Mevrouw de dokter wenkt me mee naar boven, naar haar werkruimte. Ze kijkt met een otoscoop in mijn linkeroor maar die trekt ze er met een gilletje verschrikt weer uit: er zit een plop kauwgom aan haar otoscoop en tussen die otoscoop en mijn oor schommeltt een lange slappe kauwgomsliert. Ik schaam me rot. Zelf peuter ik vlug die plop uit mijn andere oor en als de dokter de kauwgom van de otoscoop verwijderd heeft zegt ze toch nog vriendelijk:
‘Nu kunt u mij ongetwijfeld horen, meneer? Ik moet eerlijk zeggen: zoiets heb ik in mijn praktijk nog niet eerder meegemaakt. Maar vertelt u me eens, meneer: u bent toch een volwassen man, wat brengt u er toe om die ploppen kauwgom in uw oren te stoppen?'


wordt vervolgd

donderdag 21 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (11)

Anne heeft waarschijnlijk de illusie, dat zij omgeven wordt door de 'wilde frisheid van limoenen'. Nou, beslist niet! Ze ruikt naar uitermate oud zweet en daar spuit ze dan weer geregeld verse deo op. Dat moet wel. Hoe kan daar anders zo'n geur van verrotting ontstaan. Uit haar ogenschijnlijk veel te lang niet meer gepoetste mond komen de bedwelmende rookresten van Gauloises uit lang vervlogen tijden. Ik moet hiermee ophouden, ik praat veel te onaardig over Anne, dat verdient ze niet. Ze is gewoon een lief, leuk mens, dat, ja, dat is nou eenmaal zo,  enigszins onaangenaam riekt.
Mijn pizza is klaar, wel een tikkeltje te bruin gebakken naar mijn zin.
‘Geef me er gelijk maar twee bier bij, Anna, zonder krijg ik die pizza echt niet weg, dat voel ik nu al.' 
Normaal begin ik me toch te watertanden als ‘n serveerster met een lekkere maaltijd aan komt lopen maar nu, nu is er slechts sprake van aanhoudende droogte.
Enthousiast begin ik te kanen. Ik heb uit mijn pizza een hapje gesneden van hooguit twee vierkante centimeter. Ik kauw er nu al vijf minuten op en het hapje dwarrelt als losse kruimels door mijn mond; het speeksel blijft weg. Ten einde raad spoel ik dat mini-hapje maar weg met een paar slokken bier. Dit is toch geen eten: verkruimelde pizza wegspoelen met bier. Dat stukkie pizza blijft dan nog gedeeltelijk in mijn keel steken ook.  Weet je wat, denk ik, ik drink mijn biertjes op en laat die pizza staan.
Bij het afrekenen roept Anne de kok er bij.
‘Hij wil weten waarom jij nauwelijks wat gegeten hebt van die pizza. Hij wil het graag van je horen als de pizza niet goed was.’
Ik kan de man geruststellen; het ligt aan mij. Aan Anne betaal ik voor de biertjes en de pizza samen zestien euro. Anna zegt nog eens dat ik echt naar de dokter moet:
‘Je ziet er niet goed uit.’

Ik merk het zelfs op dat kleine rotstukkie fietsen van de pizzeria naar de camping: ik ben aan het slingeren en constant licht  in mijn hoofd. Eigenlijk al sinds die stinkende plofjes op of in mijn tent bij dat kerkhof. Ik krijg geen vast eten naar binnen en wat er al dagen lang in mijn lijf zit wil er niet uit. Dat zit muurvast.
Ik vraag aan Bianca bij de camping of ze een goede dokter weet. Ze verwijst me naar dezelfde als Anna deed. Dokter Lachaisse. Belangstellend vraagt Bianca wat er aan scheelt en geduldig doe ik haar mijn verhaal. Ik hoop dat ze nu mijn slechte adem niet ruikt. Als ze wat zou ruiken zou ze toch wel ver naar achteren gaan zitten met haar hoof of met haar hand voor haar neus gaan wapperen of iets dergelijks. Het kan natuurlijk ook zijn dat Bianca een verstopte neus heeft en helemaal niks ruikt. Ja, dat kan ook wel.
Bianca vertelt dat dan ze een herniaoperatie heeft ondergaan. Ze mag deze week voor het eerst weer werken. Tot deze week tijd was deze camping dicht. Bianca is de enige betaalde kracht van de camping. Ze werkt er al zes jaar. De gemeente Lunéville is haar werkgever. Ze is tien jaar getrouwd en ze heeft geen kinderen. 
'Een jongetje of een meisje?' vraag ik belangstellend. 
'Nee,' zegt ze enigszins geirriteerd, 'GEEN kinderen, zeg ik toch!' 
'Oh, excusez moi', zeg ik enigszins gegeneerd.
'Maakt niet uit', zegt ze: 'de jongen is elf en het het meisje drieeneenhalf; een eeneiige  tweeling,' doet ze er lachend achteraan. Ik kan niet zeggen dat Bianca geen gevoel voor humor heeft.

Op het bordes van het paleis van Lunéville, achter de camping zingt een mannenkoor moderne liederen: musicalsongs (Misérables, Man van la Mancha) en ook popsongs (van Johnny Halliday, Guy Francois en Edith Piaf) desondanks klinkt het redelijk aangenaam hier. Ik word er zeer zeker niet zieker van dan ik al ben. Sterker: het leidt mijn aandacht wat af. Elke avond is er wel wat cultureels op het paleis, volgens Bianca. Morgen komt er bijvoorbeeld dierengoochelaar: die kan dieren weg- en ook weer teruggoochelen. Op uitdrukkelijk verzoek goochelt hij soms een dier ook alleen maar weg. Meestal betreft het in zo'n geval een vervelend dier of een dier dat toch al bijna dood is. 
Overmorgen komt er een buikspreker, met een sprekende pop, die dan allerlei vuile praat ventileert  vanuit vooral de onderbuik van die buikspreker. Om termen als 'geitenneukers', 'hoofddoekjes' en minaretten wordt dan door het publiek om het hardst gelachen en geapplaudisseerd. Daar ga ik niet naar toe want Nederlandse buiksprekers kan ik al nauwelijks horen, laat staan Franse. Nee, dat ga ik niet zien.
Bianca raadt me aan om morgen op mijn rustdag eens naar de stad Nancy te gaan; drie kwartier met de trein. Erg de moeite van een bezoek waard, die stad.  
Ik ga morgen toch liever eerst even naar de dokter. 


(wordt vervolgd)

woensdag 20 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (10)

Zat ik alwèèr te zeveren over die droge mond. Verzin toch eens wat anders, man.   Okay, iets anders dan: sinds ik dat eerste biertje zo snel opdronk voel ik een vervelende druk op mijn borstkast; zo hier, kijk....ja, hier, links dus. Misschien moet ik maar eens een dokter gaan opzoeken.
Noodgedwongen laat ik die nog halfvolle vaas bier op mijn tafeltje staan. Ik moet eerst nog even terug naar de receptioniste van de camping, ze krijgt nog zestien euro van me voor die twee nachten dat ik hier sta met mijn tentje. Ze had niet terug van vijftig euro dus dacht ik: geen probleem ik wissel straks wel in het café. 
Een leuke vrouw trouwens die receptioniste, Bianca heet ze, dat staat tenminste op het kaartje dat ze ter hoogte van haar (linker)borst op haar zomerjurkje heeft geprikt. Ze is niet echt bijzònder mooi, maar gewóón mooi en  heel erg vriendelijk. Haar donkerblauwe ogen vallen me het meest op. Maar ik ben echt niet in orde, dat merk ik wel. Normaal gesproken hadden mijn hormonen al lang door mijn lijf gegierd in de nabijheid van deze vrouw maar nu dacht ik alleen maar ‘goh, toch eigenlijk best een leuk mens wel’.
Ik vraag Bianca of ze een  goeie eettent weet hier in de buurt. Aan de ene kant heb ik totaal geen zin in eten en aan de andere kant weet ik dat ik wel wàt moet eten. Alleen met fruit en drank kom ik als eenzame fietser in Frankrijk niet zo ver. Ze verwijst me naar een pizzeria hier vijf minuten vandaan.
Verstikkend heet is het  hier in pizzeria ‘Charmes’. Ik was al strontmisselijk toen ik hier net binnenkwam maar  nu wordt mijn strot hier spontaan dichtgeknepen. Gauw naar de toiletten, om te voorkomen dat ik het even eerder gedronken bier over de tafeltjes van de gezellig etende gasten uitsproei. Net op tijd zie ik het bordje toilet en ren die kant op. Blijk ik ook nog een trappetje af te moeten en net als ik denk dat ik alles achter die wc deur kan uitkotsen zie ik dat klein kereltje staan plassen. Waarom doet hij godverdomme die wc-deur niet achter zijn kont op slot. Ik kan het echt niet meer houden. Zijn t-shirt, zijn korte broek ondergekotst. Via zijn stevige, bruine, harige beentjes druipt mijn braaksel over zijn witte sokjes zijn dure Nikes in.
‘Excusez moi, monsieur,’ schreeuw ik  ’mais…..eh….. pourqoui vous ne fermez pas la porte, merde nog an toe!?’ zeg ik (vertaling: sorry meneer maar….eh…..waarom doet u die deur niet achter u dicht, verdomme!?). Gelukkig is de kleine plasser zo zat als een maleier; hij lijkt alleen boos omdat ik bij hem in het plashok  kom staan. 
'Homo,' roept ie een paar keer, die stumper. Ik begeleid de man, naar de bar en leg daar de situatie aan de barjuf   uit.
‘O, als het Richard weer niet is,’ zegt ze. Hij blijkt een stamgast te zijn die altijd voor vervelende verrassingen zorgt. Ze duwt Richard naar een ruimte achter de bar waar een douche is, pakt uit een kast wat reserve kleren voor Ries en vraagt aan mij om Richards besmeurde kleren even uit te spoelen daar in dat kamertje bij de douche. Tot mijn stomme verbazing hoor ik die Richard onder douche, uit volle borst ‘Een beetje verliefd’ zingen, echt, zonder dollen.
‘Heeft die Richard iets met Nederland?’ vraag ik aan Anne, de barjuf.
‘Welnee joh, hoe kom je daar nou bij?’’ vraagt ze.
‘Omdat hij in perfect Nederlands, een lied van een van de populairste Nederlandse artiesten staat te zingen, onder de douche, klinkt grandioos!’
‘Is die geweldige zanger dan misschien toevallig ook alcoholist?’ vraagt ze.
‘Was,’ zeg ik, ‘hij  is nou al weer een tijdje dood maar hij lustte ze wel, ja.’
‘Dat zal het dan zijn. Richard heeft een zwak voor de combinatie zanger-alcoholist. Hij hoeft de teksten maar drie keer te horen of hij kent ze uit zijn hoofd. Wat het betekent, daarvan heeft hij geen flauw benul maar dat is toch ook totaal niet van belang,’ aldus Anne.
De inmiddels fris gewassen Richard zwalkt het schemerende Lunéville in. Als ik het goed heb loopt hij ‘Heb je even voor mij’ te neuriën……even denk ik:
‘ Zou Frans Bauer nu ook al alcoholist wezen?’ Maar dan realiseer ik me mijn vergissing….Richard neuriet nu alleen die melodie……de tekst kent hij niet. Een goed teken voor Frans.
 
Anne stopt me een grote schone dweil en een luiwagen in mijn handen en zet me aan het werk:
'Zo, jongen, als jij nou die wc beneden even aan kant maakt, dan kan je daarna boven een vrij tafeltje uitzoeken en kom ik bij je langs om je bestelling op te nemen. Daar kwam je toch voor? Je kwam toch niet alleen maar om Richard en onze plee onder te kotsen, neem ik aan?' 
Terwijl ik bezig ben met die plee drink ik regelmatig uit het wc-fonteintje; mijn mond valt ook hier geregeld weer droog en in combinatie met die zure kotssmaak zou ik bijna weer over mijn nek gaan.

Bij Anne die al naast mijn tafeltje staat voordat ik  daar plaats neem, bestel ik een glas ijskoud bier en een pizza Margaritta. Dat biertje zal ik wel naar binnen krijgen die pizza wordt problematisch; zeker weten.
Anne komt me alvast het koude biertje brengen. Dan buigt ze zich discreet naar me toe, checkt de naaste omgeving op luistervinken zijn en vraagt me met een zweem van bezorgdheid of ik misschien maag- of darmklachten heb. 
'Een beetje, antwoord ik, 'hoezo, Anne?'
'Je stinkt toch zo vreselijk uit je mond, jongen! Kijk dat biertje. Ik zet het net schuimend voor je neer. Het slaat gelijk dood. Daar moet je echt iets aan doen hoor. Ga morgen eens bij een dokter langs hier in de buurt. Mijn dokter zit hier twee deuren verder; ga morgenochtend  gewoon naar haar spreekuur tussen acht en negen uur.'
'Zeg Anne, het zou me echt he-le-maal niks verbazen als mijn pizza Margaritta onderhand lekker bruin gebakken is, denk je ook niet? vraag ik, om even van haar af te wezen. 
Ze heeft waarschijnlijk de illusie, dat om  háár een heerlijke geur van verse gladiolen hangt. O nee. Ze ruikt naar uitermate oud zweet en daar spuit ze dan weer geregeld verse deo op. Dat moet wel. Hoe kan daar anders zo'n geur van verrotting ontstaan. Uit haar veel te lang niet meer gepoetste mond komen de bedwelmende rookresten van Gauloises uit lang vervlogen tijden.   

dinsdag 19 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (9)

Een echtpaar, van mijn leeftijd, komt in hun cabriolet (MGM) over de camping aangehobbeld. De auto met Nederlandse kentekenplaat, rijdt naar het toegewezen kampeerplaatsje. Het echtpaar knikt me gedag en glimlacht minzaam.
‘Rot op, joh,  met je kut MGM,’ denk ik, hun glimlach vals weerspiegelend. 'Ga toch lekker fietsen.‘ 
'Hè, Jos, waarom moet je nu toch zo lelijk doen tegen die lui, ze hebben je toch geen kwaad gedaan?' zeg ik tegen mezelf. 'Kwenie, ik mag ze niet.'
Het opzetten van mijn tent schiet niet erg op. Ik voel me als een acteur in vertraagd afgespeeld filmfragmenten.
Deze camping is onderdeel van de prachtige tuinen van het paleis van Lunéville (zie foto hiernaast). Jammer is wel, dat de camping in het zuiden begrensd wordt door een drukke verkeersader. Ik word gek van de langs gierende vrachtwagens. 
Het wordt me zo onderhand wel een chagrijnige kut-vakantie, zeg,…..godverdomme……ik  loop eigenlijk alleen maar te kankeren op van alles en nog wat. Het zal onderhand ook wel een shitverhaal worden om te lezen. 
Met de minuut ga ik me kloteriger voelen.  Misselijk, duizelig, zwabberig, koppijn en dorst veel dorst Mijn lippen worden nu ook al een beetje rafelig en dat zal toch niet zijn omdat ik een paar dagen al niet heb kunnen schijten. 
Ik vat het plan op, om als die tent eenmaal staat naar de eerste de beste kroeg te fietsen en zoveel bier te zuipen dat ik de eerste twee maanden geen droge mond meer kan krijgen.

Dat bekakte MGM-stel loopt langs op de 'cat-walk' van de camping  in hun nieuwste zomer-outfit. Meneer houdt even halt en constateert:
‘U bent zeker nog niet zo làng aan het fietsen?’
‘Nou, dat valt nogal mee, een jaar of vijfenvijftig, dacht ik zo,’ zeg ik.
‘Nee, nee’ zegt de hete aardappel, ’zo bedoel ik het niet, ik bedoel in deze vakantie.’
‘Ooooooo, bedoel u dat so?? Nu toch ruim een week, hoor, hoezo?’ vraag ik
‘Nee, ik vraag het zomaar……zeg eh kerel, mijn vrouw en ik gaan op het terras van ‘l’Ancre in het centrum van Lunéville een borrel drinken, misschien zien we elkaar zo dadelijk nog; bied ik je nu alvast een drankje aan. Okee? Tot ziens dan hé, kerel en een prettige dag verder.’
Niks ‘zomaar vragen’, die lul vindt vast en zeker dat ik mijn tentje te langzaam opzet daarom vraagt ie dat. Zijn tentje staat al, terwijl hij later aankwam dan ik. Hij zit met zijn luie reet  de hele dag in die kakkers-cabriolet naast dat foeilelijke ouwe wijf van hem…ik zit me de hele dag in mijn doodzieke eentje, de pleuris te werken op die klote fiets. Nogal logisch dat zo’n tentje opzetten dan wat langzamer gaat. Dzjiezus wat ‘n paardenlul.  

Op de fiets ga ik naar ‘de eerste beste kroeg’. Om me vol te gieten. Het is zes uur in de middag; het heerlijkste weer van wereld. Vijfentwintig graden, een licht verkoelend briesje en een plekje op het terras in de schaduw. Ik bestel het grootste glas bier dat hier verkrijgbaar is. De barjuffrouw kijkt me een beetje vreemd aan zo van: ‘goh, rare combinatie, een man in zo’n sportieve outfit en dan zoveel alcohol bestellen.’ En gelijk heeft ze; dat past normaal gesproken  ook helemaal niet bij elkaar. Nee, normaal gesproken niet. Maar hier en nu is geen sprake van een normale situatie! Het wordt een groot glas vol met Chimay, een soort Trappisten biertje. Het is ijs- en ijskoud. In een mum van tijd heb ik het leeg en bestel gelijk een nieuwe vaas.
Hal valt me wat tegen van mezelf dat ik dat tweede reuzenglas niet in een keer naar binnen kan gieten. Na twee, drie slokjes moet ik het glas loslaten op het tafeltje vòòr me. Om me heen wordt een beetje gelachen alsof ze het wel gedacht hadden dat het me toch nooit zou lukken. Misschien lachen ze ook wel om wat anders. Het lukt me niet om nog meer te drinken mijn  lichaam verzet zich daartegen. Maar als ik even nìèt drink verdroogt mijn mond metéén weer. 
Zit ik alweer te zeiken over die droge mond. Verzin eens wat anders.   Okee, wat anders dan, sinds ik dat eerste biertje zo snel opdronk voel ik een vervelende druk op mijn borstkast; zo hier, kijk....links dus. Misschien moet ik maar eens een dokter gaan opzoeken.

zondag 17 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (8)

Mijn ontbijtje, een paar gortdroge sultana’s krijg ik nauwelijks weg. Het lukt me zelfs nog niet met paar stevige slokken water; dan nog heb ik het gevoel alsof er een prop papier vast zit in mijn strot.
Acht uur en het is nu al snikheet. Nog geen kilometer gefietst en mijn mond is nu al droog. Lijkt wel of tong, wang en gehemelte aan elkaar vastgeplakt zitten. Nog maar een paar slokken water, zakt die prop in mijn keel hopelijk ook een beetje weg.
Dit deel van Frankrijk is behoorlijk ontvolkt. Hele dorpen staan leeg. Vanzelf zit er dan ook niet veel middenstand. Nieuw eten of drinken kopen kan ik dan ook wel vergeten; net als die koffie. Wie gaat hier in dit niemandsland een café opzetten voor eenzame fietsers, die trek hebben in een chocoladecroissantje? Niemand toch!

Lunéville ligt hier zeventig kilometer vandaan. Het is een zware rit. Veel cols zijn me te machtig; ik moet lopen naar de top. Na twintig kilometer ben ik al door mijn water heen. De Aldi in Veloisier is mijn redding ik koop daar drie liter water. Vast voedsel koop ik maar niet want dat kan mijn lijf blijkbaar niet aan. Mijn speekselklieren verrotten het in ieder geval om ook maar één cc’tje speeksel aan te maken. Dus koop ik een paar bakken fruit: pruimen, aardbeien en kersen. Ik eet van alles wat en  knap er helemaal van op, al zeg ik het zelf.
Er volgt nu een vervelend stuk weg om te fietsen. Op een heel smal stukje vluchtstrook moet ik drie kilometer afleggen. Te gevaarlijk. Ik besluit hier maar te gaan lopen. Fietsend zou ik hier moeiteloos de berm in worden gezwiept door vrachtwagens die met absurd hoge snelheden langs mij heen sjezen. Daar heb ik geen trek in. Lopend is het te doen.
Het hierna volgende rustige weggetje gaat stijl omhoog. Ik kan dus gewoon blijven lopen. Het fijne van zo’n steile beklimming is dat er een steile afdaling op volgt. Zo ook hier. Zonder één pedaalslag te hoeven maken ben ik al weer zo’n kilometer of vijf verder. Dolgelukkig ben ik dat mijn fiets verder geen kuren meer heeft vertoond. Die ouwe baas heeft de dérailleur goed gerepareerd.
Met nog vijf kilometer te gaan naar Lunéville gaan mijn benen uitermate slap aanvoelen, Ik moet afstappen en ga zitten in de berm van een snelweg en masseer mijn benen. Vanaf deze plek  zijn de kerk en het paleis van Lunéville (zie foto) al te zien.  Ook herken ik die angstaanjagende brug waar ik twee jaar terug zowat platgereden werd. Snelverkeer raast nu langs me heen.
Na een uur rusten en masseren van mijn benen probeer ik het maar weer. Maar fietsen gaat niet meer. Ik slinger te veel, te gevaarlijk hier. Die laatste kilometers loop ik wel. Eenmaal aangekomen in de stad is het voor mij wel weer veilig genoeg om te fietsen. Van twee jaar herinner ik me dat in Lunéville wel dat er goede fietspaden zijn. Daar een beetje slingeren kan niet zo veel kwaad.   
Ik ben geradbraakt als ik om vijf uur aankom bij de camping. Kan nauwelijks op mijn benen staan en het kotsen staat me nader dan het lachen. Kan me door mijn droge mond ook nog  nauwelijks verstaanbaar maken. Door twee vingers op te steken maak in de campingreceptioniste duidelijk dat ik twee nachten hier wil blijven, want  ik zie me morgen echt niet verder gaan. Misschien dat een dagje rust me  goed doet.  Eén vinger achter in mijn keel steken zou ook wel eens wonderen kunnen doen. Ik blijf me alsmaar  misselijk voelen.
Het is rustig hier op de camping. Ik mag zelf een plaatsje uitzoeken en ik vind een mooie schaduwrijke plek onder een heerlijk geurende Magnolia.       
Een echtpaar, van mijn leeftijd, komt in hun cabriolet (MGM) over de camping aangehobbeld. De auto met Nederlandse kentekenplaat, rijdt naar het toegewezen kampeerplaatsje. Het echtpaar knikt me gedag en glimlacht.
‘Rot op, joh,  met je kut MGM,’ denk ik, hun glimlach weerspiegelend. 'Ga toch lekker fietsen.‘  

Een goed begin is het halve werk (7)

Ik kon er op wachten: nauwelijks lig ik in mijn tent of daar is weer dat geritsel en ploft er een dennenappeltje of iet dergelijks op het tentdak neer. Weer is daar die scherpe verstikkende stank en ook de doffe dreun van de kerkklok. Een kwartiertje later. Half twaalf is het nu.

Het eerste dat ik de volgende ochtend hoor is de kerkklok. Zes keer slaat die. Ik moet dus gelijk na half twaalf in slaap zijn gevallen. Ik kan me verder absoluut niks meer herinneren tenminste. Knallende koppijn  heb ik. Eerst even piesen. Als ik op wil staan, buiten mijn tentje, val ik gelijk om. Heerlijk hoor, in dat zeiknatte gras. Blijf tollen op mijn benen. Ben duizelig; voel me misselijk. Misschien heeft het wel te maken met die chemische stank in mijn tent. Was het toch een narcosemiddel. Dadelijk maar even controleren of er misschien wat gejat is. 
Gatver.....sta ik op mijn voeten te zeiken. Komt zeker door mijn draaierigheid. Nou ja, mijn moeder zei altijd dat dat goed was tegen eksterogen. Jammer genoeg heb ik die nu toevallig even niet.  Heel in de verte racet de TGV naar Brussel (grrrrr).
Ik voel aandrang om te poepen, driewerf hoera! Ik neem met mij rolletje pleepapier plaats tussen de grafzerken van Jan Marie Dujeux (1898 – 1981) en Stéphanie Delacroix  (1919 – 2009). Hoe ik ook pers het leidt allemaal tot niks. Ook niet als ik als ultime poging de drol nog even met mijn vingers uit mijn lijf probeer te peuteren; dat levert alleen een paar vieze vingers op. Als ik opsta, om mijn handen af te vegen aan het pleepapier en ja, toch maar vast mijn broek op te halen, hoor achter me opeens een verontwaardigde damesstem: 
'Maar meneer?'  Een dame met emmers, wasmiddelen,  een luiwagen en wat bloemstukjes komt mijn richtig uit gelopen. 
'Maar meneer, wat doet u hier in Godsnaam?' (vrij vertaald). Ze heeft me gelukkig niet in mijn blote kont gezien en, wat ik nu nog veel fijner vind: ik heb daar geen hoop neergelegd, want daar had ze, geheel terecht overigens, boos om kunnen worden. Nu speel ik de vermoorde onschuld, mompel een paar keer excusez-moi, haal mijn schouders op, wijs naar mijn tentje, wat verderop en  loop daar enigszins zwabberend naar toe. In mijn zakje met toiletspulen zit een miniflesje ontsmettende zeep. Handig voor onderweg, dacht ik toen ik dat bij het Kruidvat zag staan maar natuurlijk is het wel zo dat ik eerst met mijn vieze handen achtereenvolgens de tent, de tas waar de toilettas in zit en de toilettas zelf zal moeten open maken en vervolgens mijn tandenborstel opzij moet leggen om uiteindelijk bij het miniflesje te kunnen…..stromend water heb ik hier niet……alleen schoon water in mijn bidons…….schone handen vind ik  nu toch even het belangrijkst….dus gebruik ik het drinkwater maar....................……..de rest moet ik goed schoonmaken op de eerstvolgende camping: Lunéville: 90 kilometer zuidwaarts.    
Na deze belabberde nacht gaat alles vreselijk traag. Het kost me ruim een uur om alles op mijn fiets te laden. Ik mis trouwens helemaal niks van mijn spulletjes. Ik ontbijt met een paar droge sultana’s, die ik alleen maar met een paar stevige slokken water weg kan krijgen. Straks in het eerste de beste dorpje neem ik wel een lekkere  kop koffie en een chocoladecroissantje.

wordt vervolgd 

vrijdag 15 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (6)

Mijn tentje staat mooi. Tussen de kerk, het kerkhof, het voetbalveld, de speeltuin en het akkerland met de flink uitschietende maïsplanten. Eigenlijk wil ik vroeg gaan slapen maar wat pubers zijn zeer luidruchtig lol aan het trappen in de kleuterspeeltuin. Dus dat slapen kan ik wel even vergeten. Er is nog voldoende licht dus ik zou kunnen gaan lezen als ik een tenminste een  leesboek had meegenomen. Dat is dus niet het geval. Wel heb ik een boekje meegenomen met bridge-vraagstukken. Ik vind het wel leuk (en hard nodig ook) om mijn bridge-spel wat te verbeteren, vandaar.
Ondanks het gekwetter van de tieners verderop val ik toch gewoon boven mijn bridge boekje in slaap en omdat het toch al bijna elf uur is besluit ik maar mijn tent in te kruipen. Alsof de jongelui er op gewacht hebben. Nu ik in mijn tentje zit, verstomt langzamerhand hun lawaai, ook voor hen is het blijkbaar bedtijd.

Heerlijk deze rust nu om mij heen. Ook verkeer hoor ik nu niet meer. Ik schrik me rot van de kerkklok die zomaar begint te slaan. Elf loeiharde klokslagen. Ik lig ook zó dichtbij die klok. Stom eigenlijk dat dit zo onverwacht komt voor mij. Ik ben hier nu toch al weer een paar uurtjes en van al die voorgaande klokslagen is er me niet eentje opgevallen. Ik ben gelijk weer klaarwakker.
Er wordt geritseld aan de bagage die ik nog buiten heb laten staan. Er zit nog wel wat eetbaars in: sultana’s, gezouten pinda’s en kauwgum. Wat laatste betreft ik heb veel beesten zien kauwen maar nooit op een stukkie kauwgum, dus daar zal de belangstelling niet naar uitgaan. Door het ventilatiegaas van de tent, hoor ik het ritselen natuurlijk ook maar waar de ritselaar zit?…..geen idee! Misschien dat het beest voelt dat ie in de gaten wordt gehouden, want het ritselen houdt nu even op. Nauwelijks lig ik echter op mijn rug of hij begint weer. En ook de kerkklok laat weer van zich horen! Kwart over elf. Hij slaat één keer, hard en meedogenloos. Als dat nog maar slapen wordt vannacht! 
Toevallig heb ik vandaag, enkele kilometers terug, twee vossen gezien. Waar die vossen op joegen kon ik niet zien maar het kan toch best zo zijn dat vossen van gezouten pinda’s houden, hartige sultana’s of misschien hebben ze zelfs liever een sultana naturel. Het geritsel houdt aan. Dan lijkt het alsof er iets als een denneappeltje op mijn tent gegooid wordt en vrijwel tegelijkertijd hangt er in mijn tentje een nare chemische, verstikkende stank. Ademhalen durf ik nauwelijks. Weer ploft er een ‘dennenappeltje op de tent en weer die stank. Een stank die mij sterk doet denken aan de geur van het middel waarmee de KNO-arts mij jaren geleden onder narcose bracht alvorens hij mijn amandelen ging knippen. 
Het is niet uit te houden in die tent. Ik ga er uit, ik moet toch pissen en misschien moet ik nu ook eindelijk eens poepen.  Kijk gelijk of ik iets verdachts zie. Misschien willen die tieners van daarnet nog even lollig doen voordat ze echt gaan slapen. 
Ik sta behoorlijk te wankelen op mijn benen, zeg. Loop een beetje als een dronkenlap. Voel me ook wat draaierig in mijn hoofd. Eerst maar even piesen. Door die draaierigheid is mijn richtinggevoel ook niet meer je 'dat'. Ik pies mijn linker broekspijp zeiknat. Ik dacht al wat loopt er nou voor warms over mijn been.  
Zie verder niks verdachts in de omgeving van de tent. Ja, dat beest zal er best nog wel zitten. Ik loop demonstratief langs de bagage duw wat tegen tassen en tasjes en zeg een paar keer ‘Kssst’. Dat zeg ik in Nederland wel eens tegen de kat als die iets doet wat ie niet mag. Meestal maakt die zich dan snel uit de voeten. ‘Ksssst.’
Dat beest is al weg of wacht rustig af tot ik weer in mijn tentje lig.
Ik kon er op wachten: nauwelijks ben ik in mijn tent of daar is weer het geritsel en ploft er een dennenappeltje of wat het ook moge zijn op het tentdak; en weer is daar die verstikkende stank; weer die benauwdheid en ook de doffe dreun van de kerkklok, die half twaalf slaat.

 wordt vervolgd   

donderdag 14 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (5)

Nu, zo na de laatste pech, gaat mijn maag ook nog eens opspelen: het aanhoudende, vervelende gevoel van misselijkheid. Zou het van die halfbevroren pizza zijn? Veel anders heb ik eigenlijk niet gegeten: beetje muesli en een paar sultana’s.
‘Weinig eigenlijk wel,’ zeg ik zo tegen mezelf. Ja, dat is wat je gaat doen op zo’n solotour als deze: tegen jezelf lullen. Als ik aan het eind van de middag aankom in Arriange zal ik eens op zoek gaan naar een gezellig eettentje, waar ze iets stevigs te eten hebben, een pasta of zo, hoewel ik eerlijk gezegd totaal geen honger heb.

Gottegot, wat is het hot. Dertig graden en dat al zo vroeg in de zomer. Dit is een zware rit. Een aantal cols haal ik niet eens fietsend. Lopend met de fiets aan de hand, bergopwaarts, is een stuk zwaarder dan fietsen. Bovendien heb ik dan ook meer last van die gescheurde pees in mijn arm.
Elk kroegje dat ik tegenkom móét ik mijn bidons vullen. Ik verslind water. Soms pik ik een schaduwrijk terrasje en bestel dan maar drie tonic tegelijk met veel ijs, alleen voor mezelf. De ober kijkt daar wel wat vreemd van op, zeker als ik de enige ben aan dat tafeltje. Nog geen vijf minuten na het naar binnen gooien van die tonics heb ik alweer een gortdroge bek. Raar hoor!  

Nog twintig kilometer dan ben ik in het dorpje Arriange. Daar, zo staat in mijn recente routebeschrijving, is een kleine, eenvoudige, rustige eco-camping. Het kan aan mijn Frans gelegen hebben, dat dit jaar ook voor mezelf, merkbaar slechter is als andere jaren maar niemand van de autochtonen hier gaat een lichtje op als ik vraag waar de camping is.

Vandaag verder fietsen is voor mij absoluut geen optie: òf ik ga hier wild camperen òf ik zoek een kamer of een hotelletje. Ik zie wat mensen, kinderen en volwassenen in de buurt van een oude kerk. Er wordt gespeeld, gepraat, gelachen, gegeten en gedronken. Als ik een van de volwassenen daar vraag of ik vannacht op het speelveld schuin voor de kerk, deze nacht mijn tentje mag opzetten, reageert hij niet meteen afwijzend. Hij gaat de kerk in. Nu zie ik dat direct naast de kerk een kerkhof is.
‘Kamperen voor één persoon, voor één nacht?’’ vraagt die man, die de kerk weer uit is gekomen.
‘Ja,’ zeg ik, ‘mijn vriendin is vanmiddag terug naar Nederland gefietst, ha ha.’
Nou, dan kon het wel.

Voel me zo slap als een vaatdoek. Zet toch maar eerst even mijn tent op, voor dat ik een eettentje ga zoeken. Nog steeds geen trek. Maar ik móét toch eten. Dus stap ik op de fiets om wat eetbaars te scoren in dit gat. Na een fietstochtje van 10 minuten (wat heerlijk, zo zonder bagage!) kom ik tot de conclusie, dat er in dit dorp geen winkels en restaurants zijn. Dat betekent dat ik met het restant hartige sultana’s en een zakje gezouten cashewnoten mijn reserves moet zien aan te vullen. Valt me niet mee om die zooi weg te krijgen zonder de hoeveelheid speeksel die mijn lichaam normaal bij dit soort versnaperingen aanmaakt.
       
Wild camperen is leuk maar op dit veldje heb ik geen schoon stromend water, noch toilet of douch, realiseer ik me bijna te laat. En water, veel water zal ik juist zo nodig hebben voor de rit van morgen. Het wordt weer hot, zo werd me verteld. De mensen die zojuist nog zo gezellig bezig waren rond de kerk maken nu successievelijk aanstalten om te vertrekken. Twee dames die de boel in de kerk opruimen zijn zo vriendelijk om mijn bidons nog even te vullen met water.
Douchen moet ik vandaag maar eens overslaan; pissen kan hier tegen een van de vele bomen en poepen kan ik sowieso al ruim drie dagen niet. Het zou wel heel toevallig zijn als ik hier ineens wel zou kunnen. Dat zou op zich geen probleem zijn hier, plaats genoeg maar een drol neerleggen op dat kerkhof lijkt me echt het einde.

wordt vervolgd

woensdag 13 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (4)

Het schiet helaas niet op vandaag: ik vertrek om 06.30 uur van de camping en het is nog geen 07.00 uur als ik alwèèr met pech langs de weg sta. GVD weer die klote-versnelling. Ik sjor en trek als een amateurtje aan die dérailleur maar deze keer hoor ik niet het bevrijdende ‘KLIKJE’  Nu is het dus niet even gauw gefikst. Het is om zeven uur al behoorlijk warm. Ik moet mijn fiets nu een halve kilometer bergopwaarts duwen. Boven aan de berg zet ik mijn fiets tegen een woonhuis aan. 
Nù alweer zo’n dorst!
Uit het huis komt een vriendelijk lachende heer me tegemoet. Hij schuifelt tussen zijn huis en de daarnaast geparkeerde Peugeot. Als hij geen wandelstok had zou hij gegarandeerd omkukelen, dunkt me.
‘Mag ik hier mijn fiets even repareren meneer? vraag ik hem, natuurlijk, op zijn Frans, want Nederlands kan die man me niet verstaan. Hij lacht nog steeds vriendelijk dus het zal wel goed zijn. Wel blijft hij staan kijken naar wat ik doe en hoe ik het doe. Schuttterig schud ik de ketting eens heen en weer, probeer de trapper voor- of achteruit te bewegen maar dat heeft natuurlijk he-le-maal geen zin, dat schiet ook helemaal niks op.  Hulpeloos kijk ik de oude baas aan en vraag hem of hij me misschien kan helpen. Ik schaam me er bijna voor het hem te vragen. Het logische antwoord van de man is dat ie niks kan. Hij is blij dat hij daar nog kan staan zonder om te vallen. Hij is 64 jaar zegt hij, dat valt nog me mee, laat ik nou gedacht hebben dat ie al een eind in de zeventig was. Hij heeft twee maanden terug een hart operatie gehad en toen twee dagen in coma gelegen. Nu revalideert hij dus.
 Een jonge vrouw, ‘da’s mijn dochter’’ zegt de oude man stapt in de Peugeot en rijdt weg. Het vertrek van zijn dochter is blijkbaar voor de man het signaal om toch maar voor mij in actie te komen.
‘Gooi al die bagage er maar af, meneer en zet die fiets maar ondersteboven. Ik ga wel even een schroevendraaier halen.’ Binnen drie minuten heeft hij, met een beetje gericht wrikken wroeten met zijn schroevendraaier mijn dérailleur gerepareerd. Drie minuten! Ik ben met het op- en afladen van mijn bagage zeker drie kwartier kwijt. 
Maire, zo heet hij, vult mijn bidons ook nog eens met heerlijke ijskoude spa rood en ik kan weer op pad.  Ik neem nog even een foto van hem en beloof hem die toe te sturen als ik eenmaal thuis ben.

Mijn zelfvertrouwen slinkt trouwens wel met de minuut door dit soort materiaalpech. Pech die ik zelf niet kan verhelpen. Ik moet er niet aan denken dat zoiets me overkomt op een verlaten stuk van de route, in de kokend hete zon. 
Daarbij zit het me ook niet lekker, dat ik vrijwel constant dorst heb, terwijl ik toch genoeg drink. Nu, zo na de laatste pech gaat mijn maag ook nog eens opspelen: het aanhoudende, vervelende gevoel van misselijkheid. Zou het nog van die halfbevroren pizza zijn? Veel anders heb ik eigenlijk niet gegeten: beetje muesli ook en een paar sultana’s. Als ik aan het eind van de middag aankom in Arriange zal ik eens op zoek gaan naar een gezellig eettentje, waar ze iets stevigs te eten hebben, hoewel ik eerlijk gezegd totaal geen honger heb.

dinsdag 12 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (3)

Hoewel nog maar net in Luxemburg aangekomen, wil ik toch al gelijk weer verder! Fietsen richting Frankrijk. Ik zoek het fietspad naar het stadje Alzingen;  mijn eerste overnachtingsplaats. Een schitterend fietspad, heerlijk fris met een giga-hoeveelheid groen op de pittige hoge heuvels rondom. 
Met nog zo’n vijf kilometer te gaan voor de camping van de dag, loopt mijn versnelling vast. Iets waar ik, dom, dom, dom, geen reet verstand van heb. Repareren zal echt niet gaan lukken. Voor een volgende fietsvakantie moet ik echt een fietsenmakerscursus gaan volgen, want zoiets als de wegenwacht bestaat er niet voor fietsers. Ik haal alle bagage van mijn fiets (zes tassen) en duw en trek op goed geluk een beetje aan de ketting en de dérailleur. ‘Klik’, klinkt het opeens en tot mijn stomme verbazing ‘toetiejutweer’. Ik heb deze keer gezwijnd maar het kan niet ander of het gaat een keer mis.  
De camping in Alzingen wordt duideljk aangegeven. Kanniemissen.  Ik krijg op de camping een plaatsje toegewezen tussen twee tot camper omgebouwde bestelwagens. De ene komt uit Luxemburg de ander uit Engeland. Die Engelsman is, als ik arriveer, aan het inpakken om weg te wezen. Hij vindt dat de scoutinggroep die achter zijn camper vier tenten en drie kratten bier heeft neer gezet, nu al, zo rond vijf uur ‘s middags, veel te luidruchtig is.

Ik zet mijn schitterende tweepersoonstentje op. Alles lukt! De haringen gaan hier heel makkelijk de grond in (ook zonder uitjes). Het tentje staat er mooi bij. Het moet alleen sneller kunnen. Nu doe ik het nog in iets meer dan anderhalf uur…….maar dit is pas de eerste keer…..over een weekje moet dat karweitje toch wel in een kwartiertje gepiept zijn, vind ik zelf.  Het is een mooie avond. Strak blauwe hemel, nauwelijks wind, twintig graden. Het is nu half zeven en vreemd genoeg heb ik helemaal geen zin in eten. Sterf wel van de dorst. Iets in me zegt dat ik wat vast voedsel naar binnen zou moeten proppen. Maar trek? Nee! Ik koop bij de campingsnackbar dan maar een mini pizzaatje: de helft van een klein broodje met wat saus, paprika en tomaat erop. Als ik er bij mijn tentje de eerste hap van neem merk ik pas dat dat broodje nog half bevroren is. Reclameren heb ik geen zin in. Ik vreet het ijspizzaatje gewoon op, omdat ik toch wat moet en vervolg het zuipen. Geen alcohol, beslist niet, want op en vòòr fietsdagen drink ik geen alcohol maar  water; water, water en nog eens water. Mijn dorst is trouwens niet te lessen vandaag. Sinds ik fiets heb ik zeker een liter per uur gedronken.

Om tien uur ga ik slapen. Om half zeven 's ochtends fiets ik bij de camping weg naar het plaatsje Arriange, negentig kilometer verderop. Een pittige afstand voor een dag als deze: de voorspellingen zijn: onbewolkt, windstil en 28 graden Celsius. 
Het schiet ook deze dag wederom niet erg op: het vroege vertrek wordt weer teniet gedaan door nieuwe pech met die klote-versnelling. Helaas lukt het me vandaag niet zoals gister om het euvel zelf snel te verhelpen.

zondag 10 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (2)

Nu blijkt dat ik helemaal niet lekker op weg ben naar Luxemburg! De conducteur laat me fijntjes weten dat ik in de mooie rode trein naar Lookeren zit.
Op de bestemmingsborden op het perron stond uitsluitend de trein naar Luxemburg (vertrek 9.33) aangekondigd.
'Klopt,' zegt de conducteur. Er is omgeroepen dat er om 09.31 een extra trein naar Lookeren zou vertrekken.
‘Heeft u dat dan niet gehoord?’
‘Nee, dat heb ik net even niet gehoord, mieneer.’
‘Ik werd even afgeleid door dat grappige kleine oude manneke.’ Het manneke is samen met mij die verkeerde trein ingestapt. Hij moet naar Leuven. Straks in Gent dan maar weer uitstappen en rechtsomkeert naar Brussel.

Van Gent terug naar Brussel Midi. Dat is nog niet zo maar gepiept want ook hier ontbreken weer zowel liften als roltrappen. Vreselijk irritant die Belgische spoorwegen: ze stapelen de ene foute informatie op de andere foute informatie. Nu komt mijn trein op perron 7 en wanneer ik daar eenmaal ben aangeland komt die ineens weer op perron 3 aan. Met zo’n zwaar  geladen fiets is dat echt slopend. Wanneer dat geklootzak van mij  op die stations van Brussel en Gent op de televisie getoond zou worden in een ‘verborgen camera programma’ dan haalt het gegarandeerd hoge kijkcijfers.  Gezwabber, gevloek, razernij, (bijna) omvallen, uitgelachen worden door omstanders, vragen om hulp aan medereizigers die zich vervolgens van de domme houden of  in eerste instantie wel willen helpen maar er van af zien als ze merken hoe zwaar de fiets is. Ze laten me gerust wankel balancerend staan, in mijn eentje, midden op zo’n trap. Godverdomme!!!!

Om 11.53 uur bereik ik wederom Brussel. Ook hier weer, zoals al vermeld, saai, saai, saai dus, die klote trappen op en af en, het kan weer niet op,  bij de eerste de beste beklimming van de trap krijg ik een ferme pijnscheut in mijn rechterarm, gescheurde pees vermoed ik. Het zit weer eens lekker mee. Om 12.33 kan ik de trein nemen naar Luxemburg. Aanvankelijk eist de kleine treinconducteur, een druktemaker à al Louis de Funès, dat ik al mijn bagage van de fiets haal.
‘Rot op,’ zeg ik (eigenlijk een beetje te stoer voor mijn doen) maar het helpt wel. Mijn geluk is dat ik al in de trein sta en dat die weer op het punt staat te vertrekken. De conducteur hoor ik er gelukkig niet meer over.     
Samen met mijn fiets zit ik nu in een benauwd fietsenhok op weg naar Luxemburg alwaar dan eindelijk mijn  fietstocht richting Zuid Frankrijk kan beginnen.

Natuurlijk gaat dat laatste stukje treinen ook niet zonder hindernissen. Het waarom wordt me niet verteld maar op een stationnetje op 5 kilometer van Luxemburg wordt iedereen de trein uit gecommandeerd. Voor de meeste reizigers maakt het niet zo veel uit. Maar voor mij wel natuurlijk …..…..ik kan weer gaan sjouwen.........dit keer tref ik bij wijze van hoge uitzondering een aardige conductrice, die geheel uit zichzelf (!!) mij het veel te kleine hokje voor mij en mijn fiets induwt.

Wat is België toch een derderangs spoorland! België spoort gewoon niet, zou ik haast zeggen. Stations om van te gruwen. Het station in mijn woonplaats Rotterdam is op dit moment ook niet erg best, dat geef ik grif toe maar dat komt omdat daar een nieuw station gebouwd wordt. Belgische stations zijn zo vreselijk oud en vervallen; de meest simpele voorzieningen ontbreken.......en dan al die kleine rottige conducteurtjes, die er zichtbaar lol in hebben dat dingen fout gaan. Service verlenen? Meestal van niet en gaat er wat mis: dan gewoon de andere kant opkijken! Bluhhhhgggg.


wordt vervolgd

donderdag 7 juli 2011

Een goed begin is het halve werk

De eerste trein naar Luxemburg vertrekt precies op tijd van Rotterdam Centraal:  om 06.55 uur. Ik ben vandaag wel heel blij met Carola. Ze is zo lief is om me op dit vroege uur met fiets en al de trein naar Brussel in te duwen. Misschien is ze wel blij dat ik een paar dagen oprot. Misschien heeft ze het wel gewoon voor me over.  Het laatste denk ik. Met betraande ogen, nemen we afscheid van elkaar. Met mijn fiets sta ik in het halletje van de trein heen en weer te zwalken af en toe moet ik mijn rijwiel opzijschuiven omdat er een medepassagier van de WC gebruik wil maken in de rijdende trein. In Brussel moet ik overstappen op de trein naar Luxemburg.

Daar, in Brussel zijn de liften op de perrons buiten gebruik, waarvoor de Belgische Spoorwegen hun hartelijke excuses aanbieden. Met mijn wat te zwaar beladen fiets moet ik van perron 5 naar perron 1, voor de trein naar Luxemburg, die om half tien vertrekt. Dat betekent twintig traptreden af en twintig traptreden weer op en als ik dan na de nodige godvers en bijna van de trap gevallen te zijn op dat perron 1 belandt, vertelt de stem van de geluidsinstallatie dat mijn trein niet op perron 1 maar op perron drie vertrekt. Hupsakee nog eens twintig treden af en weer op, op  dit kut-kut-kut station zonder lift. Gelukkig heb ik voor deze overstap tijd genoeg. Fysiek ben ik, nu het nog niet eens half tien is, op mijn eerste vakantie dag, al volledige gesloopt.

Op dit perron drie staat godzijdank aangekondigd dat de trein naar Luxemburg om: 09.33 uur vertrekt. Zelfs de mooie rode trein zie ik al aan komen rollen in de verte. Met een grappig, sjofel gekleed heertje, snotneusje, donkerbruine tandjes en ongeschoren gelaat maak ik nog wat grapjes over de puinhoop die in het Belgische gemaakt wordt van de spoorwegen. De man zegt dat hij er alles aan gedaan heeft er verbetering in aan te brengen vanuit zijn functie als Europees ambtenaar maar, zo zei hij: ‘de Belgische leut overwint het toch altijd weer van het chagrijnig strakke geregel.
Vlug instappen nu. De ambtenaar gaat ook mee, met diezelfde trein en helpt me zowaar met fiets en al die trein in. Hoewel toegang tot de trein veel te smal is, worstel ik me er vrolijk vloekend naar binnen. Heerlijk op weg naar het eindpunt van de zo frustrerend verlopende treinreis: Luxemburg.
Maar wat blijkt tot mijn afgrijzen: ik ben helemaal niet 'lekker' op weg ben naar Luxemburg. Van de conducteur hoor ik dat al een kwartier in deze mooie rode trein op weg ben naar Lookeren.
Op de bestemmingsborden op het perron in Brussel stond uitsluitend de trein naar Luxemburg aangekondigd (vertrek 9.33).
Klopt zegt de conducteur. Er is omgeroepen dat er om 09.31 van dat perron een extra trein naar Lookeren zou vertrekken.
‘Heeft u dat dan niet gehoord?’
‘Nee, dat heb ik even net niet gehoord, mieneer.’
‘Ik werd blijkbaar even afgeleid door dat grappige kleine oude manneke.’ Het manneke is met mij die verkeerde trein ingestapt. Hij moest naar Leuven. Straks in Gent dan maar weer uitstappen en rechtsomkeert naar Brussel.


wordt vervolgd 



woensdag 22 juni 2011

Drie maal laatste

Bridgen doe ik sinds ik met pensioen ben gegaan. Ik heb er al eens iets over geschreven. In november 2010  startte ik met cursussen. De eerste twee boekjes van de bridgegoeroe Berry Westra werden in die cursus  behandeld.

Het komt misschien wat vreemd over, een cursus voor een kaartspelletje maar voor dit spel is het echt nodig. Bridge is beslist geen lullig kaartspelletje. Het is een spel met honderden regels, die vrijwel niemand allemaal onthoudt. Alleen de allerbelangrijkste regels beklijven aanvankelijk en die spelers, die de meeste van de andere regels weten toe te passen, dat zijn de betere bridgers. Zover ben ik in ieder geval nog lang niet; maar daarover later meer.

Van de schriftelijk cursus 'Pesten' van de LOI, heb ik heel veel  profijt gehad; ook nu nog. Die cursus heeft me gelukkig veel duidelijkheid gegeven over de rol van de ‘acht’ in het spel ‘Pesten’. De één beweerde bij hoog en bij laag dat de speelrichting moest veranderen als er een ‘acht’ werd opgegooid. De ander daarentegen was ervan overtuigd, dat de speler, die aan de beurt was, nadat de acht was opgegooid, een beurtje zou moeten overslaan. Welnu, de LOI was daar klip en klaar over:  een opgegooide ‘acht’ betekent voor de volgende speler: een beurtje overslaan.  

Het enige spel, dat een heel klein beetje het niveau haalt van bridge, is klaverjassen. Het is eveneens een kaartspel dat gespeeld wordt met een maat. Bij bridgen heeft die maat een wat chiquere naam: ‘partner’. Die heb ik nog niet,  een vaste bridgepartner.
Om wat speelervaring op te doen, ga ik naar ‘zomerbridgen’, elke donderdagavond, de hele zomer door tot september.  Daar speel ik dan met Piet, een leuke vent van 28 jaar, die ik heb leren kennen op de cursus. Hij kan er net zo veel van als ik en dat is niet veel maar wel genoeg om daar wat op te steken. Aan een hoge klassering hoeven we nog niet te denken. We hebben drie keer meegedaan en we zijn 3 keer laatste geworden. Van de zestien! Logisch wel, heel logisch, wij komen pas kijken en we spelen tegen allemaal oude rotten, mensen die al jaren bridgen en soms ook nog met dezelfde partner ook.
In het bridgewereldje wordt het ten stelligste afgeraden om samen te gaan bridgen met je huwelijkspartner. Het is niet zo dat  gehuwde bridgestelletjes sneller uit elkaar gaan of zo nee het is eerder zo dat het in de bridgezaal en daarna ook thuis een gezeik van jewelste wordt, zo van:
‘Waarom paste je nou verdomme, man?! Je had zo veel punten in je handen. Weet je hoe ik dat noem, Henk? Dat noem ik: ‘Mijn bridgeavond verzieken,’ lul die je er bent!’

Nu stel ik me even voor dat ik die drie avonden niet met Piet maar met Carola, mijn geliefde echtgenote samen gebridged zou hebben, met de bekende afgang als gevolg. Het zou me niet verbazen als ik me dan op weg naar huis ook niet had kunnen beheersen, net zo min als zij trouwens.  Schreeuwend, scheldend en verwijtend, zouden wij de metro in en weer uit zijn gerold en eenmaal thuis gekomen, zou het natuurlijk alweer niet tot een lekker potje vrijen komen.

Piet en ik daarentegen,  zeggen, na onze schamele bridgeprestaties tegen elkaar, dat we hier elke avond weer veel leren en dat het niet  gaat om het winnen. Jajajajajajajajaj, Piet….  daaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaag  Piet  …………………..……..NEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE  Piet!!!! Ik wil ook wel eens 6e, 7e of 8e  worden en ook wel eens een keertje 1e!! Drie keer laatste. Dat frustreert me vreselijk. 

Ik ben vandaag met de metro gekomen, dus ga ik ook maar met de metro naar huis. Op het perron staat een automaat. Een snoepautomaat. Met Mars en Bounty. Wat ik normaal nooooooooooooooooit doe: ik haal een Mars uit de automaat; vreet hem schrokkerig weg. En hup ik pak nog een Mars. Kijk in het rond, beetje angstig dat iemand me zo bezig ziet. Gretig schrokkend. Ik bijt venijnig hard op de binnenkant van mijn onderlip, tot bloedens toe. Neen, dat is he-le-maal niet leuk.  Van mijn laatste eurootje koop ik een Bountietje. Ik was helemaal uit mijn evenwicht, uit nijd over die ondermaatse bridgeprestaties. Twee Marsen en een Bounty verder en het evenwicht is weer terug.  Ongehoord snel! Normaliter heb  ik na zo’n afgang toch minsten drie zaadlozingen nodig, voor ik  weer in evenwicht ben.




dinsdag 21 juni 2011

Laptopje

 Door het begin van de vakantiereis wat uit te stellen kan ik  nog misschien nog wat voor mijn laptopje regelen. Ik wil dit jaar namelijk niet laptopless weg. Ik heb dat ding nu anderhalf jaar. Prima dingetje. Uitstekend voor Word en Excell maar ik heb er nog geen vierkante millimeter mee kunnen internetten. Ik kocht van Vodafone een USB-stick met behulp waarvan je zou moeten kunnen in Nederland. Bij de KPN noemen ze zo’n USB-stick een dongel. Het lijkt me leuk om zittend in een duinpannetje op Terschelling, lekker zonnetje,  te skypen of te mailen naar Carola, mijn geliefde echtgenote, die, geheel vrijwillig en ook nog eens van harte,  thuis op poes en planten past:
‘Nou, Carola,'  zou ik dan skypen of mailen, 'je ziet het zeker wel, hè schat? Prachtig hier toch? Ik mis je schat; volgende keer moet je echt mee gaan, hoor! Tot over drie weken.’ 

Meteen bij aanschaf van de die USB-stick maakte ik noodgedwongen vijfentwintig euro internet-tegoed over naar Vodafone, want ik wist wel zeker dat ze me bij  bij Vodafone nooit zouden laten internetten op mijn laptop zonder zo’n bedrag vooraf. Na gedurende een week 77 keer de gebruikershandleiding te hebben bestudeerd; acht keer de software op de laptop te hebben geïnstalleerd en die er weer even zoveel keer te hebben afgehaald, kan ik godverdomme nog steeds niet internetten op mijn laptopje. Dan zal ik nu moeten gaan bellen met zo’n guitige, vlotte, frisse en altijd lachende Vodafone-knul of meid; we kennen ze allemaal wel uit de advertenties.
De eerste vlotte boy geeft me het non-advies om alles wat ik al gedaan heb nog eens over te doen en als dat nog niet helpt om via mijn home-pc op de Vodafone-site te kijken, want daar worden ook vragen beantwoord over internet met laptop en USB-stick. 
Tot mijn verbazing zie ik op die site dat door Vodaphone aangegeven wordt dat die USB-stick niet ondersteund wordt door Windows 7 en en dat is nu toevallig het systeem waaronder mijn laptopje draait. Nou dat weten we dan. Hebben ze me bij Vodofone een stick verkocht, die niet werkt en heb ik ze beltegoed betaald, dat ik niet kan gebruiken. 
Mijn geld dan nu maar gaan terug vragen. Telefoontjes worden na lang wachten afgebroken. Op mails wordt niet gereageerd door dat laffe Vodafone. Ik kan dus fluiten naar die 25 euro internet-tegoed en die 40 euro van die waardeloze klote stick
 Ik kan helaas niet eens mijn rechtsbijstandsverzekering op ze loslaten. Die club komt voor geschillen lager dan 100 euro niet in actie.
Vorige week de 15e juli, zeg maar, heb ik nog eens een poging gewaagd bij een belwinkel bij mij in de buurt. Ik had de problemen die ik hiervoor schetste nog maar nauwelijks aan de verkoper uiteengezet of hij beweert dat hij snel voor elkaar kan spelen wat ik wil.
‘Mij lukt alles,’ bluft hij, ‘gaat u maar even zitten.’ Meneer gaat enthousiast aan de slag. Kijkt soms verbaasd op. Zet geregeld grote ogen op van ongeloof en  zegt dan opeens :
’Hèèèè, hoe kan dat nou weer?’. Zijn hoofd wordt steeds iets roder. Zijn overhemmetje steeds iets natter , vooral onder zijn oksels. Ook van zijn Chinese blufpokerkoppie druipt het zweet terwijl hier de airco toch op vijf staat! Ik schrijf mijn telefoonnummers op en zeg dat hij me kan bellen als hij klaar is en ga weg. Ik heb nog wel wat anders te doen.
Gisteren de 20e  had ie nog niet gebeld. Ben ik maar naar die zaak gegaan. Mijn vermoeden is juist: het lukt hem niet. Hij liegt dat hij er geen tijd voor gehad heeft.
‘Geef me nog een paar uurtjes, dan heb ik het voor elkaar.’
‘Nee, ‘zeg ik, ‘je hebt nu tijd genoeg gehad. Geef mijn laptop maar terug.’
Zoals het er nu voorstaat kan ik nog niet rechtstreeks mailen met de laptop vanaf mijn vakantieplek naar Nederland. Op zich is dat natuurlijk geen ramp. Want dat heb ik nooit gedaan. Ik schreef mijn stukjes altijd  in cybershops en mailde ze van daaruit de wereld in.Deze vakantie schrijf ik op mijn laptop. Zet de schrijfsels op mijn eigen usb-stick (van de HEMA) en laat ze dan in de cybershop los. 


Vanaf zaterdag. Misschien met iets minder regelmaat. Wel gewoon op deze site: www.jeejeepee.blogspot.com