maandag 31 augustus 2009

Kriebeltjes

Ach lieve, je bent
Zo mooi, zo opgewekt en fris, 
zo vrolijk, zorgzaam en  lief. 
Je bent een toegewijde, elegante vrouw, 
zo stevig in je schoenen, heel aardig, 
attent, energiek, slim en krachtig.

Wil je beter leren kennen. 
Je wat vaker kunnen zien.....
Soms, zou ik een heel klein beetje 
dichter bij je willen zijn,
zodat ik je kan ruiken, proeven, aanraken,
strelen heel misschien en …..wie weet
Leuke dingen samen doen.

Leuke dingen??
Wat jij?
Ja, wat voel jij, lieve jonge dame?
Je kijkt me zo lief aan.
Ik zie je stralende blauwgroene ogen.
ik voel kriebeltjes in mijn buik.

zaterdag 29 augustus 2009

Samen zwanger

Moeder en dochter Anita. Daar beneden lopen ze. Ik zie ze vanaf mijn balkon op de 19e verdieping van het flatgebouw. Ze praten en gebaren wat. Anita rookt een sigaretje; ze heeft een leuke roze pet op.
Als ik hier net woon praat ik even met haar. Lang gesprek over niks. Ze klaagt over bijna alles……….. de buurt, de flat, de politie, haar exen……haar vader……haar moeder….…alles dus….. haar zoontje van vier scheldt ze kort maar krachtig verrot, als hij met kont tegen de draadglasruit van de flatdeur bonkt. Kutgesprek trouwens.. Ziet er leuk uit, die Anita….daarom loop ik niet gelijk weg, naar de lift….. Al luisterend kleed ik haar uit……..haar naakte lijf goed onthouden voor straks……. als ik boven ben ………………als ik me aftrek op dat lange naakt lijf......ze is zelfs wat groter dan ik ….. een meter negentig is ze zeker. Veel langer ook dan haar moeder.
Ze wordt tegelijk met haar moeder zwanger. Anita krijgt een zoon, Ricardo ……een druk, schreeuwerig, ongehoorzaam, chaotisch teringjoch……... moeder baart dochter Maria……..leuk, rustig, lief schatteboutje; mooi ook!
Woedend, stikjaloers is Anita als mama ook zwanger blijkt te zijn….hoe haalt ze het in haar hersens!
‘Kutwijf! Ze moet zeker zo nodig de aandacht bij mij wegtrekken’
Als ze hoort dat Harold, een oud vriendje van haar, de vader is ontploft Anita helemaal:
‘Vuile kuthoer!'
Harold, die vriend van ma, is negentien. De vriend van Anita is veertig. Bijna net zo oud als de oma van Ricardo en Maria.

‘Ma’, hoor ik roepen. Op de negentiende etage hoor je niet waar het geluid precies vandaan komt……….van het Cruijff-veldje zo te zien………………... daar ballen Ricardo en Maria. ‘Ma’, roepen en zwaaien ze allebei in de richting van mama en Anita; die zwaaien terug. Ricardo blijft als een dolle stier over het veldje rennen. Maria, probeert af en toe, staand tegen de afrastering de bal te pakken te krijgen, maar dat is vergeefse moeite.

Moeder en haar vriend Harold, een jongen met een Indische achtergrond, om zijn uiterlijk ook 'de indiaan' genoemd, wonen nu een jaar of vijf samen. Ik kan ze niet anders zien dan als moeder en zoon. Zo gedragen ze zich ook. Zij is altijd belerend.
‘Nee, Harold, hou dat nou met twee handen vast!’ of
‘trek dat nou eens recht’ of
‘je jas zit helemaal scheef.’ Of
‘ heb je je schoenen nu nog steeds niet gepoetst?!’of
‘er zit verdorie nog soep in je ogen, Harold, nee, daar niet, dat andere oog!’; of
‘druk jij eens op het liftknopje.’
‘heb je gedacht aan de autopapieren en de autosleutel? Nee zeker…….. gelukkig heb ik er wel aan gedacht……..als je mij niet had….’
…..dit soort liftgesprekjes……..… wel altijd met een lieflijke glimlach en een vernietigend zachte aai over zijn bol.
Harold ………….. lijkt zich dan te generen voor die ouwe teef……. kijkt schuin naar beneden als ze hem vernedert. Dat doet hij trouwens ook als ik wat tegen hem zeg..
Harold praat heel zacht……heeft een lieve zachte stem. Een verlegen blik. We komen elkaar tegen als we naar ons werk gaan en soms ook als we weer klaar zijn. Hij is mooi; heel mooi. Een indiaan. Lang, steil, glanzend zwart haar, donkere roodbruine huidskleur.. hij is zo rustig……lacht zo lief. Nee, nee, nee………op hem kick ik niet. Hij is veel in de weer met zijn dochter.. Wandelen………… tent opzetten…………. Knikkeren………touwtje springen …………wat een vader zoal doet, hè………………….en met de auto weg, toen die er eenmaal was.

Moeder en Harold zijn nu uit elkaar. Waarom? Ik zou het niet weten. Vertellen ze me niet. Vraag er ook niet naar. Ricardo schijnt tegenwoordig ook weer in de flat hier, bij oma, te wonen ………alleen….althans zonder zijn moeder….die zien we nooit in de flat….af en toe komt Harold nog langs. Dan zie ik hem even later spelen met Maria, die steeds meer op hem gaat lijken. Vandaag doet Ricardo ook mee……hij rent doldriest zijn rondjes rondjes om Maria en Harold, de Indiaan.

donderdag 27 augustus 2009

Krantenjongen

Ik zag er nooit zo tegenop om, weer of geen weer, de toen nog grote stapel kranten te gaan ophalen en te bezorgen. Ik maakte er altijd een sport van om de klus zo snel en efficiënt mogelijk te klaren. Hoe kouder en natter met hoe meer voldoening ik op de klus terugkeek In het zonnetje was het geen moeite.
Met donder, bliksem en regen van brievenbus naar brievenbus snellen. Mijn wijsvingers, de ruitenwissers van mijn brillenglazen, hielden het zicht enigszins helder. Mijn kleren steeds natter en langzaamaan ook mijn lijf. De kranten, vond ik, moesten droog blijven.Steeds netjes de klep op de krantentas. Wat hebben de abonnees aan een natte krant. Als ik heel heel erg slecht gevoetbald had, zei mijn vader:”Je speelde als een natte krant”. Zo’n krant gunde ik mijn klanten beslist niet. Een krant met een paar regenspetters, dat kon nog we door de beugel.
Mijn laarzen begonnen nu vol te lopen; bij elke stap sopte er wat hemelwater overheen. Ik kreeg het alsmaar kouder. Mijn ruitenwissers begonnen dienst te weigeren en het ging me zelfs wat moeite kosten om mijn vingers zo te buigen dat ik een krant kon pakken.
“Wil je niet even schuilen, Andre?”, vroeg mevrouw Penders, de moeder van een vriendje van me, toen ik de krant bij haar bezorgde.
”Nee, ik maak het liever nu in één keer af en …… ik ben er nu toch al bijna, dank u wel hoor, dank u wel mevrouw Penders”. Achter de beslagen ramen van de huiskamer zag ik Peter Penders en zijn iets jongere broertje in de weer met de elektrische trein. “Ook leuk, maar ik verdien tenminste een lekker centje”, dacht ik, alhoewel het meeste in de huishoudportemonnee van mijn moeder verdween. Vond ik zelf ook wel stoer. Ik had immers niet zo zoveel nodig, Had eigenlijk alles wat mijn hartje begeerde. Het was inmiddels donker geworden en het bleef plenzen. Ik was nu al bijna al mijn kranten kwijt maar ik fietste geen centimeter sneller. Vreemd. Hoewel: het vocht in mijn kleren, mijn laarzen woog misschien wel 3 keer zoveel als de bezorgde kranten.. Bovendien was de inmiddels lege rechterhelft van de krantentas half volgelopen. Nog een paar krantjes in mijn eigen straat en ik ben klaar. Vanaf de hoek van de straat zag ik door de takken van de sering het TL-licht van onze keuken. Ik wist dat mijn moeder stamppot boerenkool zou maken. Met gebakken spekjes en rookworst. Ik rook de bijbehorende geuren en het water liep me nu al in de mond. Ik wist niet wat het toetje was. Bruine vla vond ik altijd lekker, wel koud, maar dat geeft niet na zo’n lekkere stevige warme prak.

Het zat er op. Ik zette mijn zeiknatte fiets in de bijkeuken . Gauw de bijkeukendeur dicht om warmteverlies te voorkomen..
“Wat is het hier heerlijk warm, ma, ik ga me even afdrogen en droge warme kleren aantrekken.
“Op de kachel heb ik al wat kleren voor je te warmen gelegd, jongen.
“Oh, fijn mama, bedankt.”
“Kunnen we dan al gaan eten? Ik rammel”.
“Ja hoor, jongen, het eten is klaar.”
Even later zit ik met mijn moeder en mijn 9 jongere broertjes en zusjes in de warme keuken te genieten van de heerlijke maaltijd; de regen klettert tegen het keukenraam.
“Waar is papa eigenlijk, mam?”.
“Overwerken, jongen”, die centjes kunnen we maar al te goed gebruiken.

dinsdag 25 augustus 2009

Een passende baan

Sedert 1995 reist Johan elke werkdag per trein heen en weer tussen zijn woonplaats Enschede en Rotterdam, waar hij directeur is van het NIMEZOF, een zorginstelling voor niet-meer-zo-frisse ouderen. Wie Johan, letterlijk en figuurlijk een dikke vijftiger, van huis ziet gaan met de zwarte gleufhoed op het welvarende rode hoofd met strak getrimd baardje, de statige lakense jas, de glimmend gepoetste zwarte schoenen, de attachékoffer en de laptop, kan al licht de indruk krijgen dat hij directeur is van een instelling waar jaarlijks vele miljoenen omgaan. Bij de organisatie, die hij zeven jaar geleden op de rails heeft gezet, werken, tien man, zoals Johan het noemt, ofwel: negen vrouwen en hijzelf.
Reizen doet hij altijd eerste klas, zodat in alle rust gewerkt kan worden met de laptop op schoot. Die tijd in de trein heeft Johan hard nodig: hij bedenkt daar de plannen en strategieën. Bij overeenstemming in het managementteam, bestaande uit hemzelf en de coördinator zorg, is er niets aan de hand. Maar komt er in het managementoverleg kritiek, dan schorst Johan de vergadering onmiddellijk, omdat hij nu eenmaal niet in staat is adequaat te reageren. Eerst de trein in en met de laptop op schoot de bekritiseerde beleidsnotitie bijstellen.
Nu staat op zijn computerscherm al enkele dagen het trefwoord ‘schoolzwemmen’ te knipperen. Gesprekken in de enige wandelgang die het NIMEZOF rijk is, leveren zo nu en dan best eens iets aardigs op, zoals dat flitsende idee om niet-meer-zo-frisse ouderen in te schakelen in de laagste klassen van de basisschool en dan met name bij het zwemonderricht.
“Ja, ja, ja… interessant,” reageerde Johan, met lichte hoofdschuddende beweginkjes, “zet dat voor ons overleg van morgen maar even op papier als je wilt, dan kunnen we er misschien wat dieper op in gaan.” Vervolgens snelde hij naar zijn kamer, kroop direct achter zijn pc en tikte het woord ‘zwemlessen’ in, om over na te denken straks in de intercity naar Enschede.
Johan ziet zichzelf als een helder scribent en een begenadigd spreker. De realiteit is echter volslagen anders. De NIMEZOF-medewerker is het spoor meestal volledig bijster na het lezen van twee, hooguit drie volzinnen uit willekeurig welke beleidsnotitie van zijn hand dan ook. Vers van de pers verdwijnen zijn stukken alweer in de papierbak. De hilariteit bij zijn medewerkers over zijn notities vertaalt Johan als signalen van een goede werksfeer en open communicatie binnen de organisatie.
Nu kan een beleidsnotitie in de vuilnisbak gegooid worden, dat gaat echter niet met Johans onbegrijpelijke, soms onverstaanbare en altijd veel te lange inleidingen. Met de blik op nul en het verstand op oneindig kan zo’n verhaal, zij het met moeite, uitgezeten worden. Toch gebeurt het niet zelden dat een ingedommelde toehoorder wakker schrikt van zijn of haar eigen gesnurk. Jammer is dat, want op zich is het werkveld van ‘de niet-meer-zo-frisse oudere’ ontzettend levendig, interessant en allesbehalve slaapverwekkend. Helaas is Johan er nog niet in geslaagd een vonkje enthousiasme over te brengen. De chemie heeft ook steeds ontbroken tussen Johan en de anderen binnen het NIMEZOF, hoe hij ook zijn best heeft gedaan.
Veel krediet verspeelde Johan bij het team met zijn pertinente weigering om aan het bestuur het ‘bubbelproject’ voor te leggen. Dit bruisende plan voorziet in de verlevendiging van de entreehal van Verzorgingscentrum De Steunkous. Centraal in dat plan staat een groot bubbelbad voor niet-meer-zo-frisse ouderen, dat, indien de financiën het toelaten, zal worden uitgebreid met een superglijbaan van vijfenzeventig a tachtig meter. Johan vindt het idee ‘getuigen van een verregaande mate van smakeloosheid’.
De van overheidswege verordonneerde centralisatie betekent het verlossende einde voor het alsmaar stroever functionerende NIMEZOF. Het niet-meer-zo-frisse ouderenwerk is inmiddels overgenomen door de grootstedelijk organisatie de Wip. Voor negen van de tien medewerkers verandert er door deze overname niets in hun werk en inkomen. Maar voor Johan ligt dat problematischer want zijn functie verdwijnt en op de vacature ‘directeur’ van de Wip hoeft hij sowieso niet te reageren want hij voldoet bij lange na niet aan het geschetste profiel. In eerste instantie is Johan de fulltime baan ‘Beheerder Bubbelbad Steunkous’ aangeboden maar daar kan hij, zeer begrijpelijk overigens, absoluut de motivatie niet voor opbrengen. Personeelszaken is bereid flink in Johan te investeren teneinde een passende baan voor hem te vinden; zolang die niet gevonden is kan hij, met behoud van salaris, voor minimaal 15 uur per week, aan de slag als ‘begeleider niet-meer-zo-frisse schoolzwemouderen’.

woensdag 19 augustus 2009

Hardgekookt eitje

Toen ik vanmorgen opstond was ik al geil en zoals gewoonlijk had mijn vrouw geen trek. Toch moest en zou ik vandaag mijn vrachie kwijt. Ik had me natuurlijk gelijk kunnen aftrekken maar dacht:
“Cor, houd je nou even in, jongen, en ga vanavond weer eens lekker naar de hoeren?”
Op mijn wekelijkse kaartavond kan ik me nauwelijks op het spelletje concentreren; wat me nooit gebeurt: ik zit tot twee keer toe te verzaken. Mijn vaste maat zegt dat ik er maar mee moet stoppen; dat ik er met mijn kop toch niet bij ben. En daar heeft hij groot gelijk in. Mijn gedachten zijn meer bij het neuken dan bij het kaarten.
Het is niet alleen de geilheid die opspeelt, er giert ook een soort angst door mijn onderlijf. Want het is best spannend zeg maar gerust gevaarlijk om in je eentje naar de Keileweg te gaan, onderschat dat niet. Je moet maar afwachten wat voor wijf je treft en sommige van die wijven hebben pooiers, die je al voor tien eurocent een mes in je rug steken. ’t Is echt een zooitje ongeregeld dat daar rondloopt, verslaafden in alle soorten en maten: mongolen, travestieten, psychisch gestoorden. Voor de zekerheid heb ik daarom achter in mijn auto altijd een honkbalknuppel, een broodmes liggen en … een hard gekookt ei, maar dat laatste is omdat ik als ik klaargekomen ben, altijd een hard gekookt eitje moet eten. Vind ik gewoon lekker.
Laatst had ik een slank wijfie in mijn Mazda, zag er lekker uit, pijpte me voor vijftien euro, (vijf euro vooruit betalen), zonder condoom, niks aan de hand, kwam lekker klaar; voelde ik ineens dat dat wijfie een vent was. Ik dacht dat ik gek werd. Ik heb hem meteen mijn auto uitgetrapt; meneer had nog de brutaliteit om de rest van zijn geld op te eisen. Ik heb hem toen toch een dreun gegeven met die knuppel. Jezus, wat voelde ik me belazerd zeg! Die travestiet loopt daar blijkbaar moederziel alleen; daar had ik geluk bij. Want voor hetzelfde geld had ik zo’n criminele pooier achter me aan gekregen. Maar geluk of niet in mijn hardgekookte eitje had ik helemaal geen trek meer.

Veel te schaars gekleed staat Coby onder de plataan langs de Vierhavenstraat. De boom beschut haar tegen de striemende hagelstenen. Passerende auto’s spatten haar met zwarte netkousen bedekte benen zeiknat. Ze zwaait naar elke voorbijkomende automobilist. Vijftien euro heeft ze nog nodig om een lijntje coke te kunnen scoren; oftewel een pijp- of twee trekklantjes.

Een eindje verderop zitten Sjaak en Ben in de oude zwarte Mercedes, waar Coby haar coke scoort. Ze houden haar, tegen een vergoeding van vijfenzeventig procent van haar omzet, een beetje extra in de gaten. Je weet het maar nooit bij haar, het is een beetje bijzonder meissie.

Ze mobielt Sjaak:
“Breng es water voor me pillen.”
“Je kan de klere krijgen; er ligt genoeg water op straat; pak daar maar wat van, pleuriswijf; daar ga je echt niet dood van.”
Ze knielt op het roze asfalt van het fietspad en slurpt wat slokjes uit de een plas water. Haar pillen krijgt ze er nauwelijks meer weggespoeld.
Deze houding heeft in ieder geval een klantje getrokken. Want achter haar staat een kreukelige Mazda geparkeerd, de lichten als schijnwerpers gericht op haar voor een heroinehoer onwaarschijnlijk dikke achterwerk.

“He, meisie, roept de bestuurder, kom eens bij Ome Cor. Wat moet jij kosten”
“Pijpen vijftien, trekken zevenvijftig.”
“Met of zonder condoom?”
“Zonder condoom vijfentwintig euro.”
“Oké, trekken alleen is wel genoeg.”
“Kom d’r maar in, meisie.”
“De helft vooruitbetalen”
“Je kan tweevijftig vooruit krijgen en geen cent meer, trut.”

Ja, ik ben niet achterlijk. Ze belazeren je waar je bij staat. Ze kan die 7,50 krijgen van me maar ze moet ze wel verdienen. Cor laat zijn pik alvast uit zijn gulp zwiepen terwijl zij instapt. Hij rijdt gelijk weg. Ze slaat haar benen stijf over elkaar; blijft voor zich uit kijken met haar mond wagenwijd open. Pijpt zeker altijd. Bij wijze van uitzondering heb ik eens een mollig wijfie in mijn wagen; zit zeker net in het circuit.
Ik vind het lekker om afgetrokken te worden als ik rijd.
“Nou waar wacht je nog op, hij staat voor je klaar, aan het werk.”
Ik streel haar bolle buikje. Zij masseert mijn penis afwisselend hard en zacht, langzaam en snel. Niet gek. Stop! Het stoplicht springt op rood. Zij gaat gewoon door met haar handbewegingen. Ik sluit mijn ogen en kom klaar. Getoeter achter me. Het licht is al lang weer groen. Godverdomme, dat zie je toch wel dat dat licht op groen springt, kan je dat niet even zeggen, trut. Ze kijkt me aan. Het kwijl loopt langs haar kin. Verrek, ik kijk nog eens goed naar haar, nee maar, dat wijf, die griet… het is een mongool. Met de tissues in haar tasje wrijft ze haar handen en mijn pik schoon en pakt hem weer netjes in. Dan zie ik dat ze met die tissues tussen haar benen gaat zitten wrijven. Heeft ze in mij auto zitten zeiken, die mongool; ze kon het niet meer ophouden, zei ze. Ik zet mijn auto langs de kant en flikker haar er gelijk uit. Ze durft niet eens meer om de rest van haar honorarium te vragen. Had ze niet moeten wagen ook. Gadverdamme wat stinkt die verslaafde mongolenzeik.
Ik stond net op het punt om weg te rijden toen ik werd klemgereden door een aftandse Mercedes; er stappen twee ongure types uit, de een met een krik de ander met breekijzer in zijn hand. Ik zeek zowat in mijn broek van angst. Gelukkig hebben ze alleen mijn auto aan diggelen geslagen. Mij mankeerde niets; ook mijn hard gekookte eitje lag nog ongedeerd op de achterbank.

maandag 17 augustus 2009

Vader

Hij is en blijft je vader, Lenie,“ dreunt het eindeloos in mijn hoofd op het ritme van de voortrazende intercity. Ik draai met mijn hoofd en schouders om de spanning die zich daar heeft vastgezet te verminderen.
Op deze 20e mei 2001 moet ik rond het middaguur op het station vader oppikken, die door zijn vriendin op straat is gezet, omdat ze het steeds hinderlijker vindt dat hij alsmaar 'aan haar moet zitten'.


Lenie zinkt in de trein weg in haar gedachten.
In 1995 trekt vader op zeventigjarige leeftijd in bij zijn iets oudere vriendin Hij is onherkenbaar na de dood van moeder. Hij drinkt steeds meer en valt kilo’s af. Via via komt hij in contact met haar. Het klikt. Vader leeft in haar nabijheid weer helemaal op.
Het huis van zijn vriendin wordt een gastvrije ontmoetingsplaats voor de wederzijdse familieleden, die het uitstekend met elkaar kunnen vinden. Het is een genot om het stel te aanschouwen. Hun warmte vervult het hele huis.
Ook de kinderen zijn er graag. De zolder is door hun opa omgetoverd tot een kinderparadijs: een schommel, een dartbord, volop lego en een knutselhoek. Opa is trouwens zelf ook vaak te vinden op die zolder, nooit te beroerd om een handje te helpen bij het een of ander. Iedereen weet dat hij zo leuk met kinderen is.
Met mij en m’n broer was vader een stuk minder leuk.


Ik kon wekenlang geen hap meer door mijn keel krijgen, nadat vader kort voor de Kerst in 1952 mijn broer de deur uit zette. Er was altijd strijd tussen vader en Wim. Echt onverzoenlijk werden ze nadat vader gehoord had dat mijn broer homoseksueel was; een ‘strontneuker’ zoals hij dat denigrerend noemde. Mijn broer was eigenlijk mijn stiefbroer. Vader heeft Wim nooit kunnen behandelen alsof hij zijn eigen zoon was.Nog geen twee jaar nadat hij door vader op straat was gezet, hoorde ik, dat mijn geliefde broer Wim was overleden. Hij had zich opghangen.
Zonder mijn man, die ik ten tijde van dat tragische sterfgeval leerde kennen, was ik er waarschijnlijk aan onderdoor gegaan. Hij was toen de reddende engel, die naar me luisterde, me troostte en mijn tranen droogde. We moesten al snel trouwen: ik was een hoogzwanger bruidje, naar later zou blijken van een tweeling, een jongen en een meisje. Mijn man was helaas weinig thuis. Hij werkte als steward op een cruiseschip. De cruises duurden gemiddeld drie maanden en daarna was hij twee weken vrij. Mijn man heeft de kinderen eigenlijk veel te weinig gezien.
Vader beseft kennelijk dat onze tweeling een vader mist. Hij neemt de rol van mijn man af en toe over en gaat op zomerse dagen met ze fietsen of bezoekt de jaarlijkse kermis met ze.
Vader moet in eerste instantie niets van mijn latere man, Gerard, hebben. Mijn geliefde mag maandenlang niet eens bij ons over de vloer komen. Instinctief weet vader natuurlijk dat hij mij kwijt is aan Gerard. Ik ben smoorverliefd op hem. Voor vader deugt hij niet maar voor mij is Gerard degene die mij verlost van vaders irritante, zogenaamd grappig bedoelde tieten-en-kontje knijpen.


In de vroege lente van 1960 gaat mijn zoon, net 10 geworden, met zijn opa vissen. Samen hebben ze visspullen gekocht. Voor dag en dauw moet mijn zoon zijn bed uit, want om kwart over zes verwachte zijn opa hem in zijn bootje. Het regent. Ik vind het eigenlijk een beetje te koud, maar ja, het is nu eenmaal afgesproken.
Bij thuiskomst ziet mijn zoon een beetje pips. Hij vertelt me dat hij van vader geleerd heeft om een gevangen vis van een haakje af te halen. Van zijn gezicht was duidelijk af te lezen wat een vies werkje hij dat vond. Omdat hij het erg koud heeft en vindt dat hij naar vis stinkt gaat hij meteen douchen. Mijn zoon heeft daar nogal lang werk mee Ik roep nog naar boven dat hij moet komen eten maar hij reageert niet. Op de rand van zijn bed zat hij voor zich uit te staren. Alleen een handdoek om zich heen. Hij leek een beetje in de war. Jaren later pas vertelde hij me waarom.
Zijn opa leert hem vissen. Als mijn zoon zijn hengel vasthoudt zoals het hoort, krijgt hij een aai over zijn bol. Als hij een visje gevangen had, dan streelt vader over zijn rug en masseert hij zacht zijn schouders en aan het einde van de dag knoopt hij het broekje van mijn met stomheid geslagen zoon los, glijdt met zijn dikke harige handen zijn onderbroekje in binnen en kneedt zijn zakje en piemeltje.
Lange tijd daarna zou mijn zoon schreeuwerig en ongewoon rusteloos zijn.

vrijdag 14 augustus 2009

Drempels te hoog

De automobilist heeft , zeker in stedelijk gebied, de neiging om harder te rijden dan is toegestaan. Daarom heeft de overheid besloten om de automobilist er aan te herinneren dat een lagere snelheid geboden is. Daartoe is overgegaan tot plaatsing van verkeersdrempels dwars over het wegdek op afstanden variërend van vijftig tot honderd meter van elkaar. Rijdt de automobilist te hard over een dergelijke drempel, dan bestaat de kans dat zowel auto als automobilist beschadigd wordt.
Vaart minderen ….. de gemiddelde automobilist houdt er niet van…..iedereen kent de truc inmiddels: neem de drempel uiterst links of rechts; de vaart blijft er lekker in en de schok is minimaal. Het beoogde effect……….de veiligheid voor de andere weggebruikers is er met die zigzaggende, zo bijna over trottoir rijdende automobilist, niet bepaald op vooruit gegaan.

De fietser is beslist niet blij met de drempels.
Voortdurend moet hij onnodig afremmen……en weer gaan . Zijn snelheid is geen gevaar voor anderen……..gemiddeld hooguit vijftien kilometer per uur. Een wielrenner komt hooguit op 35 à 40 uit………………………..telkens weer afremmen........ drempel over ………….op gang komen ……………..
Het is te gek dat de fietser daar onophoudelijk mee te maken krijgt. De fietser verliest door de drempels snelheid en moet dreun op dreun incasseren. Polsen, ellebogen, schouders, nek, rug, zitbeentjes, scrotum krijgen het zwaar te verduren.
Dan nog het voertuig zelf: de fiets; dat door het noodgdwongen nemen van deze drempels onderdelen sneller lostrillen, dan zonder die hobbels is nogal logisch.
Absurd, dat hier blijkbaar de goeden onder de kwaden moeten lijden.
Hobbels voor geautomatiseerde snelheidsduivels….oké……..jammer dat het nodig is……..neen…….belachelijk dat het nodig is………maar net zo bespottelijk is het dat de fietser daarmee nodeloos geziekt wordt.
De fietser, toch dé milieuvriendelijke weggebruiker bij uitstek is qua snelheid nauwelijks een gevaar voor anderen. Daarom zou het toch niet meer dan redelijk zijn als op elke weg met drempels een drempelloos fietspad gerealiseerd zou worden.

donderdag 13 augustus 2009

Geïntegreerd?

Aan de ene kant is ze hartstikke geïntegreerd: ze praat bijna plat Rotterdams en gaat vrijwel uitsluitend om met Nederlanders; ze kiest zelf haar levensgezel. Anderzijds voelt ze zich als oudste vrouw in het gezin verplicht is om moeders taken over te nemen.
Ze belt haar chef: komt iets later op haar werk....... iets ....... dat wordt twee en een halfuur. Minon is moe; haar moeder is ernstig ziek; moet met spoed naar het ziekenhuis. Minon gaat mee met ambulance. Ze heeft nu de zorg voor het gezin. Er zijn nog twee kleine zusjes een jonger broertje en papa natuurlijk. Naast haar 50-urige werkweek en haar studie economie aan de Erasmus-Universiteit zal ze nu ook moeten koken, afwassen en stofzuigen voor haar familieleden.
En….wat doet vader?
Niets….. nou ja , niet niets natuurlijk, hij werkt al hard genoeg…….. van ’s ochtends 6 tot ’s avonds 6.
Verder…..familie woont hier niet….kennissen hebben ze niet.
Vader is hier al in 1970 gekomen......hij was toen 17.........kwam hier samen met een vriend....... die is al weer een paar jaar dood.
Minon heeft zelf niet alleen Túrkse vrienden of vriendinnen. Van alles wat. Uithuwelijken???daar hoeven ze bij haar niet mee aan te komen. Ik kies zelf mijn huwelijkspartner!
Minon streelt zich over haar buikje, zichtbaar tussen haar korte rose truitje en de laag op haar heupen hangende jeans. Ze is duidelijk trots op haar buikje........haar chef heeft een grote dikke buik.......niet iets om trots op te zijn......
De traktatie slaat hij (en de andere, ook veel te dikke dames en heren collega's) echter niet af. Het is suikerfeest. Daarom trakteert Minon. Baklava. Een Turkse lekkernij: baklava bestaat uit laagjes filodeeg, wat lijkt op bladerdeeg, gevuld met gemalen stukjes noot......Minon koos voor pistachenoot. Aan plofbuiken denken ze nu maar even niet: smullen

dinsdag 11 augustus 2009

Meneer Verhoeven

Na afloop van de les ga ik het vragen. Misschien kent hij ze nog. Mijn moeder en mijn tante. Ze kregen nog gymles van hem. Dat speelt me de hele les door mijn hoofd.
De gymleraar maakt een harkerige indruk. Geen wonder: hij moet toch al tegen de 65 zijn. Een geweldige man, volgens mijn moeder. Haar ogen glinsteren als ze in de docentenlijst van mijn middelbare school zijn naam ziet staan. Misschien verbeeld ik het me maar haar bewegingen lijken opeens wat soepeler dan een paar minuten terug.
“Dat moet toch alweer een jaar of dertig geleden zijn”. denk ik. Ma en tante Sjanie zijn allebei lid van de gymclub Maria Magdalena. Een katholieke meisjes-turn vereniging.
'Doe hem maar de groeten van me,' zegt mijn moeder.

Oefeningen aan de ringen doet ma het liefst en blijkbaar meneer Verhoeven ook, want dat is wat hij doet in de eerste les met met mijn klas.Hij is gekleed in een sportbroek en een blauw overhemd met daaroverheen een rode pull-over met V-hals. Niet bepaald een sportieve outlook.
Hij blijkt aan de ringen zo stram nog niet. Ik ben zelf toch ook niet bepaald een stijve hark maar met sommige van zijn oefeningen heb ik flink wat moeite.
Verhoeven is chagrijnig en blafferig; een type norse badmeester.
Gedurende die hele eerste les speelt door mijn hoofd: “dat dat nou die favoriete gymleraar van mijn moeder geweest is.” Ik kan het me niet voorstellen. Misschien werkt hij wel liever met meisjes dan met jongens. Dit is een jongensschool. Waarom werkt hij dan hier? Eigenlijk het enige leuke aan hem is zijn tossgrap: voor het kiezen van parijtjes voor het handbal roept, terwijl hij een bal pakt, van elke partij een speler bij zich. “Als de ronde kant boven komt, mag jij beginnen met partij kiezen’, zegt hij en vervolgens gooit hij de bal omhoog. Jammer dat hij deze op zich aardige grap iedere les herhaalt. Met het handballen doet hij die eerste les mee; als scheidsrechter. Ongeïnteresseerd dat wel. Mijn gedachten zijn er ook niet helemaal bij. Zal ik hem nou wel of niet de groeten doen?

De les loopt ten einde. Toch maar naar hem toe; mijn rode lintje van het handballen nog om mijn schouder. Heb ik wat om mijn onzekerheid aan weg te peuteren. Er staan nog een paar leerlingen met hem te praten en dat duurt........en dat duurt.....; de aarzeling blijft in mijn hoofd rondzingen. Ah, nu is hij even alleen. Nu of nooit:
'Meneer Verhoeven, eeeh, U heeft nog les gegeven aan mijn moeder en aan mijn tantye Sjanie en ik moet u de groeten van hun doen,'flap ik er plompverloren en een beetje te hard uit.
'O ja?', zegt hij.
'Ja,”zeg ik, “in Schiedam, bij Mari Magdalna.'
'Hoe heet ze dan?', vraagt hij, hij lijkt oprecht geïnteresseerd.
'Cora op den Kant en haar zus Sjanie is daar ook lid'.
Ook zijn ogen gingen glinsteren.
'Nou en of, die herinner ik me nog wel'.
'Doe ze maar de hartelijk groeten van mij, jongen,'zegt hij terwijl hij met zijn hand door mijn haar woelt.
'En jij?...hoe heet jij ook al weer?'
'Jeen.....Jeen Bezemer, meneer.' antwoord ik.
'Okee.....niet vergeten, hè, Jeen, doe mamma en Sjanie de hartelijk groeten van Albert Verhoeven.'
Met een bijzonder soepele tred loopt hij de gymzaal uit in de richting van de docentenkamer.

maandag 10 augustus 2009

Dorien en Teis

Mijn op een na oudste zus, Dorien, doet liever ‘gewoon’ en dat vindt ze al ‘gek genoeg’. Ze is een kordate dame van inmiddels 50 jaar met een zoon van 22. Op haar 25e komt ze uit de kast als een overtuigde lesbiënne.
Gewoon doen is in Dorien’s ogen: ‘niet moeilijk doen, althans niet veel moeilijker dan nodig’. Met name op het gebied van taal is ze daar heel duidelijk in.
Ze is ook scheutig met het toevoegen van de letter ‘t’; ook en soms juist daar waar dat helmaal niet nodig is.
“Als ik een ‘t’ hoort dan schrijft ik een ‘t’” zegt ze, en elke ‘ei’-klank wordt door haar geschreven als een ‘ei’.
“Ik schrijft gewoon alles op zoals ik het hoort”, zegt ze “en als ze me niet begrijpen dan is dat heel jammer voor hullie”. Met de werkwoorden ’liggen en leggen’ en ‘kunnen en kennen’, gaat ze altijd op haar gevoel af. “Ik weet niet of ik op je verjaardag ken komen, hoor, dat legt er aan hoe ik me morgen voelt.”.
En natuurlijk weet ik dan precies wat ze bedoelt. Alleen op school, waar ze haar overigens best wel begrijpen, ondervindt ze minder begrip: met als gevolg een jarenlange reeks van onvoldoendes voor taal:
'Ik komt er toch wel,ook zonder een tien voor taal,' zegt ze.

Als kind aan de ontbijttafel verbeter ik haar,nadrukkelijk, bijna pesterig en voor misschien wel de honderdste: keer: "het is niet: ‘we benne’ maar ‘we zijn’”.
Door heel snel weg te duiken kan ik de suikerpot, die ze me woedend naar mijn hoofd smijt ternauwernood ontwijken
Ze gaat altijd op haar gevoel af; ook in relatiekwesties: is het voor Dorien’s gevoel eenmaal ‘schluss’ dan blijft het ‘schluss’. Ze was niet altijd een overtuigde lesbiënne Voor haar 25e heeft ze nog wel een mannelijke partner. Met vriend Sjoerd woont ze een maand of wat samen. Dan wordt ze plotsklaps verliefd op Kees: de eigenaar van de patatzaak, waar ze werkt. Ze hebben veel plezier met elkaar op de smoezelige matras in de ruimte achter de bakoven.
'Heel lullig voor Sjoerd, dat wel, ' vindt Dorien……maar hij krijgt wel mooi de bons met opgaaf van de reden. In de patatzaak duwt de beresterke Sjoerd de volgende dag Kees kopje onder in zijn gelukkig nog niet opgewarmde bakolie. Sjoerd vertelt de ontstelde echtgenote van Kees nog even waarom Kees' hoofd gefrituurd is. Dorien wordt meteen de laan uitgestuurd.
“Ach, het zal wel zo moeten zijn”, zegt ze.

Korte tijd later ontmoet ze Sari van de dansschool. Ze worden verliefd. Dorien gaat bij haar inwonen en ze baart na enige tijd zoon Teis (met ‘t’, korte ‘ei’, zonder ‘h’). Peter, de partner van Sari was maar al te graag bereid om Dorien te helpen bij het invervulling doen gaan van haar kinderwens.
Dorien helpt nu in de dansschool. Bier tappen en tosti’s bakken enzo, maar dat kon ze al. Gediplomeerd danslerares is ze inmiddels. Diploma's met niets dan hoge cijfers. Een natuurtalent.

zaterdag 8 augustus 2009

Elstar

't Is hartje zomer ...verdwijnt zomaar ineens het normale gevoel in drie vingers ... rechts. Ringvinger, middelvinger, wijsvinger. De vingers slapen ... tintelen. Ik sta in de trein naar Marseille ... leun met mijn rechteronderarm op het raam van de trein ... steek mijn hoofd naar buiten en zwaai terug naar Danny. We zullen elkaar een maand niet zien. Als ik ga zitten merk ik dat er iets niet pluis is met die rechterhand. Sommige dingen, doodgewone dingen eigenlijk, blijk ik niet meer te kunnen.

(nagels) knippen

bril schoonmaken

fotograferen (afdrukken)

flesje dat is afgesloten met kroonkurk (bier dus) open maken

schrijven

kopje beet houden,

en ga zo maar door …

Het is een maand later. Met het verwijsbriefje van mijn huisarts en het onderzoeksrapport van de dokter in Marseille loop ik achter neuroloog Elstar van het Johannes de Doper Ziekenhuis aan. Het slapende gevoel is inmiddels vrijwel verdwenen en ik kan bijna alles weer. Ik laat Elstar begaan. Elektronische apparatuur gebruikt ze niet, dat heeft 'Marseille' al goed gedaan, volgens haar. Zij volgt de Franse diagnose. CTS oftewel capilair tunnel syndroom.

Omdat wijs- en ringvinger ontwaakt zijn en alleen middelvinger nog sluimert, besluiten Elstar en ik om het nog veertien dagen aan te zien. Zet de verbetering door dan hoeft er niet te worden ingegrepen; verslechtert de situatie dan wordt actie ondernomen.

Actie, dat is in eerste instantie een injectie, die de vingers uit de slaap haalt. Werkt dat niet dan volgt een operatie, midden binnenkant pols, slaagt vrijwel altijd.

Op het moment heb ik ook nog twee dooie (slapende) tenen aan mijn rechtervoet. Heb ik weinig last van. Doe weinig meer met mijn tenen dan er op staan en mee lopen (en daar heb ik geen klachten over). Elstar en ik besluiten daar even niks aan te doen. Tegelijk met een eventueel volgend consult voor de hand, wordt dan gelijk de voet bekeken.

De naam Elstar associeer ik in eerst instantie onmiddellijk met mijn lievelingsappel. Fris, sappig en knapperig. Maar mijn Elstar is dus gewoon neuroloog. Een vriendelijke dame, die op deskundige en rustige wijze haar werk doet.