zaterdag 30 april 2011

Koninginnedag 2011

Koninginnedag 2011. Wat ik er van heb gemerkt? Normaal kan ik tot acht uur ‘s avonds terecht bij mijn super voor de zaterdagse boodschappen. Vandaag is de winkel al om half een dicht. Voor mij persoonlijk maakt dat geen moer uit want ik doe mijn boodschappen toch altijd voor tienen. In de super was het helemaal niet drukker dan anders dus kan die zaak volgens mij elke zaterdag wel om half een sluiten. Wat mij nog niet eerder in mijn lange leven is overkomen, gebeurt nu: een Marokkaanse vrouw, ik schat haar op veertig jaar, mèt hoofddoekje en lange jurk annex jas, kijkt me lachend aan! Aangenaam verrast groet ik haar. Ook vriendelijk lachend. Dan laat ze me plotseling een doosje  met zes oranje tom poucen zien en zegt zoiets als:
‘Ako, mieneer?’
Ik kijk haar niet begrijpend aan. Dan houdt ze de doos nog iets dichter bij mijn neus. Ze tikt met een vinger op de doos tom poucen en zegt precies hetzelfde maar alleen een beetje harder:
‘Ako?!’.
‘Mevrouw, ik snap echt niet wat u bedoelt'. Ze kijkt me lachend aan. Weer tikt ze op de doos; ze zegt nu:
‘Bira!’  en dan snap ik ineens wat ze wil vragen.
‘Nee, mevrouw, nee, geen alcohol!’ zeg ik.
‘Goed, goed’ zegt ze, ‘dank oe wel, mieneer.’

Koninginnedag is dezer dagen een dag zonder feestelijkheden op het volkstuincomplex. Dat is wel eens anders geweest toen er volop jonge Hollandse gezinnen met kinderen zaten. De huidige populatie volkstuinders bestaat voornamelijk uit Hollandse bejaarden en een aantal allochtonen: nou probeer die op Koninginnedag maar eens aan het zaklopen te krijgen. Ik ben op de tuin omdat ik wat groenafval moet dumpen. Daar tref ik de afvalcoördinator: Bolle Pieter. Hij is net als ik geboren en getogen in Spangen en samen halen we wat oude koeien uit de sloot.  
Voor Pieter en mij is Spangen de buurt van de voetbalclub Sparta, ijsboer Ferry, monument Spieckmann, de tramlijnen 10 en 16 en de Schie. Maar ook van de buurtvereniging: ‘Dropping in nood’ en het muziekkorps ‘Ruim Baan’ met majorettes, die in de vijftiger jaren van de vorige eeuw, nog spillepootjes mochten hebben.
Dropping in Nood organiseerde spetterende Koninginnedagen voor de jeugd. De Brederodestraat stond de hele 30e april op zijn kop: vóór de feestelijkheden van start gingen maakte Ruim Baan  een tour door alle straten van Spangen Benedendijks.  De kinderen gingen ’s ochtends met een thuis geschminkt gezichtje naar de speelgoedwinkel voor het feesthoedje, het balletjes aan het elastiekje en de bril-met-neus-en-snor.

Tradioneel waren dan ’s ochtends de zeepkistraces, het zaklopen, koekhappen, blokkie rennen en het pijkerpoepen. In het begin van de middag trad een clown op, een goochelaar of een buikspreker. Voor aan het einde van de middag was een theatergezelschap ingehuurd, dat met de laadbak van een vrachtwagen als podium, een toneelstuk opvoerde. Een wagenspel. Meestal een klucht; in ieder geval iets om te lachen. Ergens in de namiddag op een onverwacht moment, kon de burgemeester langs komen. Echt in zijn werkkleding: een soort jacquet, met zijn ambtsketen om. In mijn kinderjaren was van Walsum burgemeester. Volgens mij was hij een vreselijk saaie Piet.  Ik herinner me niets van die man.
’s Avonds rond een uur of negen, kwam er een soort dixielandbandje spelen voor de oudere jeugd en de ouders. Een dansvloertje werd gelegd op de straatstenen. Zolang ik daar in Spangen woonde en dat is tot mijn dertiende, begon dat dansen voor mij te laat.
‘Daar ben jij nog te klein voor,’ zei mijn moeder. Groot werd ik in een andere Rotterdamse wijk. In het toentertijd ontiegelijk saaie Hordijkerveld een onderdeel van Groot-IJsselmonde. Daar hadden ze toen ik er in 1963 kwam wonen nog nooit gehoord van Koninginnedag, buurtverenigingen, zaklopen,  buiksprekers of wagenspelen. Wel hing op 30 april overal de vlag uit.

Bolle Pieter woont tot op de dag van vandaag nog in Spangen. Heeft het daar uitstekend naar zijn zin. Als Nederlander is hij weliswaar een minderheid in zijn buurt maar dat maakt hem helemaal niks uit. Net als vroeger kan hij nog steeds met iedereen goed overweg. Moet ook haast wel als bestuurslid van de buurtvereniging.

vrijdag 29 april 2011

Zeg het maar (5) - Een dodelijk ongeluk

Elke avond vertellen Carola en ik, in bed, voor het slapen gaan, iets aan elkaar, dat we elkaar nooit eerder hebben durven zeggen. Vanavond ben ik aan de beurt.

Ik ga je nu iets vertellen Carola, dat gebeurd is in de tijd dat wij ongeveer vijfentwintig jaar oud  waren. Ik werkte toen als magazijnbediende annex chauffeur bij DGH, een groothandel in dierenvoeding. ‘s Ochtends de leveringen opbergen in het magazijn; begin van de middag de bestelwagen vullen en afleveren. We leveren uitsluitend aan dierenzaken in  Noord- en Zuid- Holland. Zestig procent van de afnemers zit overigens in de stad Rotterdam.

Op dinsdag is het een gekkenhuis in Rotterdam. De markt op de Binnenrotte trekt zoveel mensen aan, dat de wegen in de binnenstad dan altijd verstopt raken. Wat ik te vertellen heb gaat over een ongelukje in het verkeer.

Het was dinsdag. Mijn bestelwagen was aflgeladen en ik was laat. Alles ging traag. In dit tempo zou het werk niet afkomen  voor winkelsluitingstijd. De meeste winkels gingen immers dicht om die tijd. Morgen weer op pad gaan met dezelfde lading vond ik geen optie. Beetje meer gas geven dus tussen Rotterdam en Dordt. Van Dordrecht naar Schiedam en dan naar  Delft en Den Haag. Na in Schiedam een paar pakken konijnenvoer te hebben afgeleverd bij Dierenwinkel ‘Zacht En Lief’ reed ik bij het Broersveld rechtsaf in de richting van de A20 naar Delft. Opgefokt en met veel te hoge snelheid. De dame op de voetgangersoversteekplaats had ik niet gezien. Een dame van negenenzeventig jaar, hoorde ik later. Ik zag nog wel dat ze door de kracht van de bestelauto opgetild en een paar meter door de lucht geslingerd werd. Met haar hoofd landde ze op de stoeprand. Roerloos bleef ze liggen.
Verstijfd, wezenloos, bleef ik in de bestelwagen zitten. Gelukkig zag ik niemand aanstalten maken me te lijf te gaan. De motor van de bestelwagen draaide nog. Mijn handen zaten nog in een kramp om het stuur. De ziekenauto en verplegers waren er al.  Zou ze nog leven? Politie was er nu ook. Op de bestelauto staat het telefoonnummer van de zaak. De poltieman belde met van Heugten, de directeur van DGH. Hij was al op weg.
De agent pakte zelf de autopapieren uit het dashboardkastje en vroeg me wat er gebeurd was. Ik vertelde wat ik kon vertellen. Geen idee hoe hard ik reed. Ik ging de hoek om. Dus zo vreselijk hard kon dat niet geweest zijn. Raar dat ik die vrouw helemaal niet zag. Black-out.
Meneer Heuger was er nu ook; hij en de heer de Beuk, een andere directeur.
Heuger vroeg hoe ik me voel.
Klote natuurlijk.
De Beuk gaf me met een ernstig gezicht een paar schouderklopjes.
Heuger wrikte mijn handen los van het stuur. Hij zei dat ik een shock had en bracht me naar de personenauto, waarmee hij en de Beuk hier waren gekomen.
Ik vroeg hem hoe dat nou verder moest met die bestellingen, die nog afgeleverd moesten worden. Daar moest ik me maar geen zorgen over maken. Daar zou hij wel voor zorgen. Volgens hem zou het voor mij het beste zijn om het een paar weekjes rustig aan doen. Hij bracht me naar huis.
Jij was op dat moment aan het werk, Carola. Ik zei je later, dat ik niet goed geworden was op mijn werk; eerder was gestopt.

Een paar dagen later belde Heuger me: de dame was overleden aan haar verwondingen. Ik was alleen thuis. Met de telefoon in mijn hand heb ik toen een uur of zo zitten janken. Wanhopig was ik. Zag het leven niet meer zitten. Kreuger vroeg of hij even langs moest komen. Nee, dat was niet nodig, mijn vrouw was thuis, loog ik.
De weduwnaar van die mevrouw had geen enkele behoefte aan mijn deelneming, spijtbetuiging. Hij zou me liever afmaken, hoorde ik van Heuger, die wel contact had gehad met de vijfentachtig jarige weduwnaar.
DGH handelde financieel alles netjes af met de weduwnaar en met justitie (mijn boete).  Ik heb sindsdien een strafblad. Iemand doodgereden, een oude vrouw. Zal aan haar denken tot aan mijn dood.

‘Ik heb je niet onderbroken, Jee. Ik ben helemaal gespannen van je verhaal. Wat ik niet begrijp is  waarom je hier je mond over houdt. Dit zijn nu juist van die dingen, die je als man en vrouw kunt delen, waardoor de last ervan wat minder zwaar wordt.’
'Ja, ik snap wat je bedoelt maar ik schaamde me zo, Carola, ik schaamde me zó erg.'

Overnachting in Antwerpen

Lange donkere krullende haren. Een klein sikje. Bakkebaarden. Grote vent, groter in ieder geval dan de meeste mannen, die hier aan de overkant aankomen. Ik woon tegenover station Antwerpen Centraal. Mooie jongen in groene legerjas met blauwe rugzak. Hij valt me op in de menigte voor het station.
Zijn ogen kan ik van deze afstand niet zien. Hij loopt rustig ontspannen misschien een beetje timide. Nog niet zo vaak in deze stad geweest, vermoed ik. Blijft even voor de uitgang stilstaan en kijkt wat onwennig rond. Zijn blik blijft hangen bij een bankje rechts van hem. Daar wandelt hij naar toe. Hij gaat zitten en grabbelt in zijn rugzak: een bidon, appel en iets met aluminiumfolie erom heen. Brood zal wel.

Een paar stukjes brood voert hij aan de duiven. Hij kijk voorbijgangers na. Vooral jonge meiden. Hij is absoluut niet gay, helaas.  Desalniettemin vind ik hem wel geweldig.
Een oudere, dikke dame komt naast hem zitten. Mevrouw Dorens van de Koningin Astridallee. Leuke vrouw. Joods. Woog net dertig kilo toen ze meer dood als levend uit het concentratiekamp  kwam. Ze vertelt aan wie het maar horen wil over wat ze in dat kamp heeft doorstaan. Dat is haar dagtaak. Deze mooie jongen kijkt haar aan en knikt. Hij is haar nieuwe gewillige slachtoffer.
Ik pak mijn verrekijker er eens bij. Nu eens fronst hij zijn wenkbrauwen dan weer lijkt hij een  verontwaardigd gezicht te trekken. Prachtige ogen heeft hij. Niet groot, wel mooi blauw.

Mijn verrekijker leg ik weg. Ga naar buiten. Wil hem van dichtbij zien. Steek de drukke weg over tussen het station en mijn woning. Rustig loop ik langs het bankje, waar mevrouw Dorens afscheid neemt van de jongeman.
‘Oehoe, meneer de Backere, goedemiddag!’
‘Dag, mevrouw Dorens, goedemiddag.’   
De jongeman kijkt mijn richting op. Hij kijkt meteen ook weer van me weg en richt zijn blik weer op mevrouw Dorens.  Zojuist was het hem blijkbaar niet opgevallen, dat de voorkant van haar rechtervoet een hoek van bijna negentig graden maakt met haar linkerhiel. Ik zie,  dat hij schrikt van haar handicap: een cadeautje van de nazi’s.

 ‘Dagje Antwerpen?’ vraag ik als ik naast hem op het bankje ga zitten.
‘Ja en misschien wel twee ook.’
‘Ben je al lang hier’,  ik vraag naar de bekende weg.
‘Nee, ik kom net aan,’ zegt hij,’ ik ga zo eerst even een pilsje pakken, wat eten en vanavond naar de Muze waar Ferre Grignard optreedt.  Ferre Grignard,  een Belg, hij heeft nu een hit in Nederland: ‘Ring Ring I’ve  gotto sing?’ 
‘’Ach, van popmuziek weet ik niks maar ik snap wel dat het bijzonder is: een Belg nummer één op de hitparade in Nederland. België moet trots zijn, nietwaar? Maar…… eh......daarna, wat ga je daarna doen?’, vraag ik
‘Dan drink ik nog wat en dan ga ik een slaapplaats zoeken of misschien biedt iemand me wel een slaapplaats aan.’
‘Bij deze dan, jongeman: je kan bij mij komen slapen, deze nacht. Ook al wordt het wat later in de nacht. Je kan altijd bij me aanbellen Ik woon hier aan de overkant op 172. Ik za me gelijk even voorstellen: Luc De Backere.'
'Pim Muller. Ik vind dat wel heel erg aardig van u ..... maar………’ begint hij.
‘Ja, okee, ik weet wat je  wilt gaan zeggen:……dat je geen homo bent.’
‘Inderdaad, dat is precies wat ik u wou zeggen en ik wil ook dat u nu alvast weet, dat als ik gebruik maak van uw gastvrijheid, dat u niet moet verwachten, dat  ik u als tegenprestatie sexueel zal bevredigen. 
Ik zeg dit niet zo maar, Luc. Vorig jaar in Marseille werd ik midden in de nacht op straat gezet omdat ik de man niet wilde pijpen, die mij eerder belangeloos onderdak bood . Ik heb er nu nog nachtmerries van!’
‘Een dergelijke gedachte komt nog niet eens bij me op, Pim. Ik heb gewoon een slaapplaats voor je, deze nacht. That's it. Take it or leave it!’
‘Bedankt voor het aanbod, Luc. Misschien tot vannacht.

En hij kwam. Een maand later ontvang ik uit Rotterdam een kaartje van Pim. Daarop schrijft hij:

Ha Luc,

Wat was je zorgzaam. Bedankt daarvoor. Het kopje thee met biscuits toen ik midden in de nacht thuiskwam: heerlijk. Toen ik wakker werd,een prima ontbijtje met croissants, chocoladebroodjes en sterke hete koffie.
Ik wilde je er wat voor betalen maar dat sloeg je pertinent af.
We wisselden weinig woorden.
Weinig genoeg om te weten:
Je bent een goed mens, Luc.


Groetjes  (ook van van mijn vriendin Tanja),
Pim.  

woensdag 27 april 2011

Iejhang-iejhang-iejhang-iejhahhahhahhanng

Mijn aandacht wordt getrokken door de aanvraag voor een vrijwilliger bij  Verpleeg- en Verzorgingshuis Sint Bernhard.  In het huis loopt al weer enige tijd het project ‘de moeilijke oude eter’. Een project voor een groep mensen die qua eetgedrag heel dichtbij de groep ‘moeilijk etende kinderen’ zit. Zeker bij de afdeling geriatrie komt het nogal eens voor dat kinderen en kleinkinderen precies dat zien gebeuren wat oma  of opoe talloze malen eerder vertelde namelijk: dat ze als kind spruitjes verafschuwde en dat ze er mee ging knikkeren over de eettafel. In het verpleeghuis speelt oma, oftewel mevrouw Ginds, weer net zo met spruitjes en tot wanhoop van de verzorging nu ook met rooie krootjes. In de woonkamer waar mevrouw Ginds vaak vertoeft is al menig spruitje platgetrapt.  Bóven haar eetstek heeft mevrouw Ginds inmiddels een unieke plafondschildering gecreëerd, in diverse tinten rood op wit, ontstaan door een combinatie van haar afkeer van krootjes en de humorvolle wijze waarop ze hier mee omgaat.  Vrolijk lachend gooit ze wat handjes rooie krootjes omhoog. Bij elk bezoek in haar woonkamer, of dat nu voor haar komt of niet , wijst ze lachend, triomfantelijk bijna,  omhoog.
Het verzorgingshuis is er al jaren geleden mee gestopt om het plafond van mevrouw Ginds na elke kwak krootjes te witten. Na vijftig witbeurten in het eerste jaar dat mevrouw Ginds,  hier zat, zijn ze daarmee gestopt. Ze konden wel aan de gang blijven. Toen is besloten daar nog  maar één keer per jaar te witten.   
Ze zoeken daar dus een vrijwilliger voor het helpen bij het eten van moeilijke eters. De visie van de leiding op dit eetprobleem is dat het hier in hoge mate een vorm van aanstelleritis betreft en wel de variant negatieve aandachttrekkerij. Van de vrijwilliger wordt, zo begrijp ik, verwacht dat hij de patiënt verleidt tot het nemen van hapjes eten. Gedacht moet dan worden aan de wijze waarop ouders hun peuter of kleuter op creatief/komische wijze trachtten te paaien een hapje van zijn eten te nemen.  

Zoals met de alom bekende en overal weer opduikende vliegtuigact:
De voeder schept een hapje ongewenst beetje eten op de vork. Deze wordt vervolgens hoog opgetild en daarbij wordt, al dan niet terecht, het ‘iejhang-iejhang-iejhang-iejhahhahhahhanng’ geluid gemaakt  om het opstijgen van een vorkvliegtuigje geloofwaardig te maken. 
Geluiden maken is heel essentieel tijdens deze act! Twee à drie keer wordt in de hoogte rondgecirkeld; even is er oogcontact tussen eter en voeder.  Dan begint de vork aan een snelle duikvlucht eindigend in de mond van de moeilijke eter. Soms eindigt de vork tegen een wang, de kin, een lip of héél luguber: een oog van de moeilijke eter. Jammer!

Deze act blijkt ook in positieve zin bij de ouderen aan te slaan. Aanvankelijk komt het geregeld voor dat de patiënt met gevoel voor humor de mond op het allerlaatste moment toch weer sluit. De ‘die hard’ houdt altijd al de kaken stijf op elkaar. Dat is alleen in het begin, want na vijf van deze weigeringen of het nu weigeringen zijn mèt of zònder humor, mogen de eethulpen wat krachtiger met de vork tegen de mond van de patiënt landen. Bij sommige patiënten gaat de mond dan gelijk daarna al open; bij anderen zullen nog wat heftigere botsingen nodig zijn. Het uiteindelijke resultaat is dat alle probleemeters weer gewone eters worden.
Klachten over het aanwezige, relatief milde geweld, zijn niet noemenswaardig, de kinderen weten wat hun ouders te verhapstukken krijgen als ze  voor deze aanpak kiezen. Mamma of oma moet nog lang onder ons blijven, dus moet ze lekker eten. Vanuit dat perspectief worden keuzes gemaakt. 
Voor zo'n project ga ik dus mooi niet werken.  Dan ga ik nog liever lijken wassen in het ziekenhuis.

maandag 25 april 2011

Gehorig

Soms is het beter dat ik even wegga hier uit mijn huis. Het komt van boven, van onderen, van beide kanten naast me en van buiten. Ze zijn er altijd allemaal: mijn buren en al hun geluiden.
Als er een prijs zou worden  uitgereikt voor de huurder van het meest gehorige huis anno nu dan zou die voor mij zijn. Een enkele keer komen al die geluiden in een keer samen. De huil-  en speelgeluiden van de kinderen, het zeurende van de stofzuiger, het trommelen van de buurman en het geraas van langskomende verkeer. Rachid, is mijn Fez-cavia, mijn lieve schat, mijn kleine dondersteen. Hij is gewend om elke ochtend lekker vrij in huis rond te scharrelen. Toch is hij nu  vele malen onrustiger dan anders. Zo af en toe zie ik hem een klein hupje maken, op zijn ruggetje gaan liggen rollen  en wat hij nog nooit gedaan heeft: via mijn nylons kruipt hij onder mijn rokje! Nou, normaal doet hij zo iets nooit; ook al is hij een kleine deugniet.
Misschien ben ik wel een heel gevoelig typje maar ìk kan bij die ‘herrie van alle kanten’ geen letter lezen.
‘Waarvoor ga je niet  puzzelen,’ zegt mijn zus. Komt ze gelijk al aanzetten met een puzzel van maar liefst duizend stukjes. Al die duizend stukjes tezamen vormen het hoofd van de in Nederland wereldberoemde politicus Geert Wilders. Dat is die politicus die zo angstig is voor moslims, dat de moslims de baas gaan spelen in de wereld en in Nederland dus ook. Vele, vele , vele Nederlanders geloven die man nog ook. Hoeveel?  Dat wil je niet weten!

Voor de helft is de Geert Wilderspuzzel af als er weer zo’n tsunami aan burengeluiden door mijn huisje knalt: alle duizend stukjes in een klap op de grond. Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat ik de tsunami in mijn drift een handje help door die hele puzzel in een handeling van mijn tafel te vegen. Ik ben toch soms zó driftig, hè!
Nu weer: met dezelfde hand en met dezelfde drift waarmee mee ik die Geert Wilders van tafel flikker, sla ik hard met mijn vlakke hand op mijn schaambeen, want ik voel me daar toch ineens een venijnige beet! Een korte schrille kreet en even later een zacht plofje. Tussen mijn benen ligt mijn cavia Rachid. Licht bloedend uit zijn bekje. Dood. Ook ik bloed zie ik op mijn rokje, ter hoogte van mijn kruis.
Ruim zes jaar is hij mijn lieve vriendje geweest en nu sla ik hem in mijn razernij dood. Ik ben ontroostbaar. Uren zou ik kunnen huilen maar ik heb jammergenoeg niet meer dan vijf minuten. Die paar minuten huil ik dan ook. Tegelijkertijd verzorg ik het wondje op mijn schaambeen.  Het bloedt nog een beetje. Maak het schoon met een washandje. Droog het en smeer er Betadine op om te ontsmetten. Daar ga ik absoluut geen pleister plakken met al dat haar.
Dan gauw even de stukjes van Geert Wilders opruimen; binnen vijf minuten zitten alle duizend stukjes in de warme buik van de stofzuiger, te midden van al die andere rotzooi van de afgelopen dagen.
De Geert Wilders Puzzeldoos maak ik tot doodskist voor Rachid. Voordat ik hem er in leg, geef ik hem een kus op zijn buikje. Ik voel nog een beetje van zijn warmte.
Verdorie! Komt die rottige bruine Betadine ook al door mijn rokje heen zetten. Dat rokje kan nu wel meteen naar de Derde Wereld, toch?
Wel jammer is dat de Geert Wilders Puzzeldoos niet hoog genoeg blijkt te zijn voor mijn kleine corpulente kruisbijtertje. Ik leg Rachid er toch in. Zet de Geert Wilders Puzzeldoosdeksel op de Geert Wilders Puzzeldoos. Even flink duwen. Touwtje er om heen , klaar. 
Voordat ik Rachid, mijn lieve schat, begraaf in ons rustige wijkparkje, schrijf ik op het voorhoofd van Geert Wilders op de  deksel van de Geert Wilderspuzzel:  ‘Rust zacht, lieve vriend.’

Eerlijke vinders

De school is net uit. Het is de laatste dag op de basisschool. René en ik vieren dat met een ‘patatje oorlog’. Op de stoep naast de snackbar zit we te smikkelen. ‘Plof’’, vlak voor onze voeten, ploft een portemonnee uit de kontzak van een snelle fietser.
‘Meneer!!’ proberen wij nog, maar hij is al zo ver weg, die hoort ons niet meer.
We  kunnen nu niet meteen de weg opspringen om de portemonnee te pakken, want er komen twee auto’s aan. Ze rijden er alle  twee  precies overheen. Gelukkig dat geld zijn waarde niet verliest als er een auto overheen rijdt. Met een patatje is dat andere koek.
We hebben de portemonnee inmiddels in handen. Althans mijn vriend René heeft hem in zijn handen Hij was er verdomme net iets eerder bij dan ik. Ik ga er nu geen ruzie om maken.
René, normaal nooit zo vlot, wil gelijk hier op straat al gaan kijken hoeveel er in zit maar dat lijkt me geen goed idee met zoveel pottenkijkers om ons heen. Bij René is niemand thuis; hij kan daar niet naar binnen. Dus gaan we bij mij het geld tellen.
‘Geef die portemonnee dan maar hier,’ bluf ik, ‘anders gaat het hele feest niet door!’ Daar trapt Reneetje  in.

Ik had gewoon gelijk tegen mam moeten zeggen:
‘Hallo mam, ik ga even met Rene het nieuwe computerspelletje uitproberen, okee?’
‘Prima, jongen.’zegt ze dan en ze gaat argeloos verder met het doppen van haar boontjes.
‘Maar nee, ik doe heel zachtjes de buitendeur dicht, zeg geen ‘hallo’ of zo en sluip de trap op en bij toeval ziet mam ons dan.
‘Hé, jongens, ik had jullie helemaal niet gehoord. Wat gaan jullie boven doen?’
'Eeeehh, ja, eh....weten we nog niet precies, mam....'
Haar argwaan is gewekt. Dat kan niet goed gaan.
Tien minuten later, het geld is nog maar net geteld (vierhonderdnegentig  gulden) of mam staat in mijn kamer.
‘Zo, zo, jongens, hoe komen jullie aan al dat geld?’
‘Gevonden.’
Mam vindt dat we het meteen bij de politie moeten melden. René doet daar, zoals gewoonlijk, zijn mond niet open. Altijd kan ik alleen het woord doen. Alsof ik de enige ben die hem gevonden heb!
De man van het het verlies heeft al aangifte gedaan bij de politie. De agent telefoneert met hem en vertelt hem dat de portemonnee gevonden is en waar hij die kan ophalen.
'Ga maar vlug naar huis,' zegt de agent, 'die meneer staat zo bij je voor de deur, hij woont hier dichtbij!'
Inderdaad, ik ben nog maar nauwelijks thuis of die meneer belt aan. Mam doet open. Hij lacht heel blij.
‘U heeft mijn portemonnee gevonden, hoor ik van de politie.’
‘Neen,’ zegt mam, ‘onze Paul en zijn vriend René hebben hem gevonden.’
‘Waar ook al weer jongens?’vraagt mam.
‘Bij Snackbar de Snek, mam.'
' We zagen hem uit uw broekzak vallen, toen u hard voorbij fietste, meneer. We riepen u nog maar u hoorde ons niet.’
De zwetende man kijkt in zijn portemonnee. Hij pakt er een briefje van 100 gulden uit en geeft het aan mij:
‘Samen delen, hè,’ zegt hij ‘en hartstikke bedankt, jongens.’

‘Dat scheelt nog al wat, mam,  vijftig de man of  tweehonderd vijftig de man. Je wordt bedankt!’
‘Nou, Paul, doe niet zo gek, hé,' zegt mam, ‘ik hoop dat ik óók zulke eerlijke vinders als jullie tref als ik mijn geld eens verlies’
René, die anders nóóit z’n bek opendoet:
‘Kan je me nu alvast die vijftig piek geven, Paul?’
Op dit soort momenten, denk ik dat ik alvast maar eens op zoek ga naar een andere ‘beste vriend’:
‘Nee, René, wacht maar even! Wees maar niet bang. Je krijgt het heus wel. Maar niet nú!

zaterdag 23 april 2011

Zeg het maar (4) Schuldgevoel

Elke avond vertellen Carola en ik, in bed, voor het slapen gaan, iets aan elkaar, dat we elkaar nooit eerder hebben durven zeggen. Vanavond is Carola aan de beurt.

‘Je kent Rietje, denk ik nog wel, Jee. Ze was zo rond 1974 vrijwilliger bij het Clubhuis ‘Makkelijk Zat’  waar ik werkte. Ik denk aan haar terug als een van de aardigste collega’s ooit en veruit de beste administratief medewerkers die we ooit hadden. Ze is niet direct een superschoonheid maar ze zal ongetwijfeld toch indruk hebben gemaakt op jou Jee, met haar slanke figuurtje en haar grote donkere ogen. Maar goed het gaat niet om de ògen van Rietje. Zij is tegen de dertig, heeft drie ontzettend moeilijke kinderen (8, 9 en 10 jaar) met haar man Harm, een niet zo snuggere kerel, die weliswaar lief is en hard werkt maar niet veel verdient. Rietje moet constant de eindjes aan elkaar knopen. De achterstanden liepen flink op; met name de woonlasten waren niet op te brengen. Op een gegeven moment, Jee,  was het bedrag van de achterstand vijftienhonderd gulden. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen dit gezin te laten creperen. Als Rietje voor een lening naar de bank zou gaan dan zou ze 9% rente moeten betalen plus nog eens de normale aflossing. Dat zou ze alleen maar verder in de put helpen. Dus ik besloot Rietje het geld renteloos te lenen. Zonder strakke terugbetalingsafspraken. Jij had toch niks in de smiezen, want je bemoeide je nooit met de poen. Verder beloofde ik Rietje dat ik haar huishuur elke maand zou betalen. Impulsieve actie van mij, waarvan ik nu zeg, dat ik zoiets nooit zonder jou instemming had mogen doen. Wij hadden samen geld zat,  bruintje kon het op zich wel trekken.

Vrij snel daarna vond Rietje gelukkig een baan. Dat bevreemdde me niet; ze was een kanjer. Maar ja, door haar werktijden en die van Harm moest er naschoolse opvang geregeld worden voor de drie etterbakjes. Op maandag, dinsdag, donderdag en vrijdag van vier tot zes en op woendag van twaalf tot zes.  Dat heb ik drie jaar gedaan belangeloos voor Rietje gedaan, Jee.  Ik had toch tijd over en  tja dat gezin met die drie koters ging me gewoon aan het hart.  Het zijn natuurlijk geen doodzonden, dat begrijp ik ook wel.  Ik had het je alleen gewoon straight moeten vertellen, Jee. Maar ik had alsmaar het idee dat dit bij jou niet in goede aarde zou vallen. Na die drie jaar waren de zonen inmiddels 11,12 en 13 jaar en groot genoeg om op zichzelf te letten bovendien en elkaar een beetje te corrigeren. Ik had ze in die drie jaar tijd, samen met Rietje natuurlijk,  ook wel behoorlijk gedrild; Harm was zo’n goedlul, daar had je qua opvoedkracht he-le-maal niks aan.  De drie boys, Kwik, Kwek en Kwak noemden we ze wel eens,  hadden zich toen al genoeg kunnen uitleven met het uithalen van allerlei kattenkwaad zoals bijvoorbeeld het op hoofden uiteen laten spatten van rauwe eieren of plastic zakjes gevuld met water.  Dat soort dingen vond ik dan nog wel grappig. Woedend was ik om hun kaalpluk actie van die nog leven duif. Dat heeft ze een dag huisarrest gekost.
Rietje verdiende goed en over een periode van vijf jaar betaalde ze me alles weer terug. Inclusief een vergoeding voor mijn naschoolse opvang. Dus dat is allemaal keurig afgehandeld. Ik vind het alleen jammer dat sinds Rietje verhuisd is naar Drenthe we nooit meer contact hebben.  
Voor  mij waren het tropenjaren, Jee. Jij wist van niets omdat jij in die jaren in Restaurant de Verwende Os werkte. Jij ging ’s ochtends om elf uur de deur uit en ‘s avonds rond elf uur was je weer thuis. Je verdiende destijds goed, net als ik. Mijn werktijden waren destijds van acht tot twaalf. Dus ik kon die boys opvangen, natuurlijk bij Rietje thuis, zonder dat jij daar ooit wat van geweten hebt.
Eerlijk gezegd voel ik me er nog steeds een beetje schuldig over dat ik jou verwaarloosd heb in die periode. Ik was door de drukte in die tijd dermate futloos dat ik aan niets voor mezelf toekwam, laat staan de energie had om aandacht te geven aan jou. Te vaak heb ik moeten zeggen:’Sorry Jee, nu even niet hoor, ik ben te moe!’

‘In feite, Carola,  is het tegen de regels, ik mag morgen pas weer. Maar wat ik je nu ga vertellen heb ik je óók nooit durven zeggen maar ik vertel het je  nú omdat mijn verhaal naadloos aansluit op dit verhaal.
Voel je er maar niet al te schuldig over, Carola, over  wat je me te kort deed. Want in feite kwam ik niks te kort: op sommige dinsdagochtenden kreeg ik, meestal zo rond tien uur bezoek van Rietje.’
‘Wat zeg je nou, Jee? Jij en Rietje? Nee, toch zeker, hè.'
‘Nee, nee, niet wat je misschien denkt, Carola. We hadden nooit seks met elkaar, Rietje en ik. We dronken een kopje koffie met wat lekkers, de ene keer met  een bokkenpootje, de andere keer met een froufroutje. Soms, bij lekker weer wandelden we een eindje door het parkje en praatten we over kinderen, opvoeding of paringsdrift bij kleine lieve beestjes (eekhoorns bijvoorbeeld). Ook speelden we wel eens een spelletje scrabble.  
Ik heb je hier nooit iets over gezegd omdat ik dacht dat jij het niet zo leuk zou vinden dat ik zo lekker relaxed bezig was met Rietje,  terwijl jij zelf zo hard aan het werk was.  

vrijdag 22 april 2011

Zeg het maar (3) Een gokje gewaagd

Iedere avond vertellen mijn vrouw Carola en ik elkaar voor het slapen gaan, in bed iets, dat we elkaar nooit eerder hebben durven zeggen. Vanavond ben ik aan de beurt.

‘Wat ik je ga vertellen, Carola,  speelt zich zo’n twintig jaar geleden af. We zijn dan al twintig jaar samen en hebben dan allebei een goede job. Ik ben dan chef kok in restaurant de Gulle Stier, jij doet personeelszaken bij de E.N.G.-bank. Voor ons zelf en onze twee koters hebben we geld zat; we kunnen er nog van sparen ook.
Precies wanneer weet ik niet meer, Carola, maar ik dacht dat het maart 1985 was dat we besloten om ieder een aparte girorekeningen te openen en daar ons salaris op de laten storten.  Tot dat tijdstip gingen al onze inkomsten en uitgaven over onze enige girorekening. Het doel van deze giroscheiding was eigen dingen betalen van je eigen rekening. De gezamenlijke girorekening hielden we wel aan, voor de echt gezamenlijke uitgaven als huur, ’huishoudgeld’, enz.; elke maand stortten we ieder de helft van het nodige bedrag op die giro.   
Jij vond het wel zuiver, Carola,  omdat de tientallen paren schoenen, de karrenvrachten drop en de circa 200 pakjes zware shag, die je per jaar kocht in feite niets gezamenlijks had.  Voor mijn betalingen aan voetbal, yoga en theater gold dat net zo.
Waarom vertel je dit allemaal, Jee, zie ik je denken. Dit is toch allemaal, ouwe koek?
Ja, Carola, klopt; dit was het aanloopje.
Waar het mij met die giroscheiding vooral om ging, Carola, was, dat ik jou geen tekst en uitleg hoefde te geven over elke cent die ik uitgaf. Mijn giroafschriften liet ik daarom sturen naar het postadres op mijn werk.

Zegt de naam Ton je nog iets, Carool? Ik heb in de tachtiger jaren een tijdje met hem gewerkt in de bouw. Door hem kwam ik voor het eerst in aanraking met het gokwezen. Toevallig vernam ik, dat Ton zich dezer dagen finaal het riool in gegokt heeft.
In het illegale gokcircuit, waar de minimale inzet aan de roulette 1 gulden was,  verloor ik mijn eerste honderd piek. De eerste honderd gulden,opgenomen van mijn eigen giro………onttrokken aan jouw alziend oog, Carola. 
Zwaar teleurgesteld door dat verlies nam ik me voor om nooit, maar dan ook nooit meer een casino binnen te gaan. Doch een week later zag ik, na stevig intern beraad, grote winstkansen. Als ik met vijfhonderd gulden  het casino zou binnengaan zou ik er gegarandeerd met duizend uitkomen. Helaas speelde ik mezelf binnen het uur alweer blut.
Omdat ik nu al aardig in het rood raakte, op mijn  eigen giro, vroeg ik aan Henry, mijn baas, die ken je nog wel, hè Carool, die ouwe levensgenieter Henry of het okee is dat ik een voorschot op mijn vakantiegeld, kan krijgen. De helft is wel genoeg. Hij vindt het raar,het is pas januari, maar hij weet dat ik nooit gek doe, dus doet hij niet moeilijk.
Ook dàt vakantiegeld, toch duizend piek, draai ik er in een mum van tijd doorheen.

Ondanks dat ik in elke slapeloze nacht weer nieuwe, zeer winstgevende systemen bedenk, sta ik vroeger of later op de avond toch steeds weer met lege handen voor het casino. Vijftienhonderd sta ik nu in de min; tweeduizend gulden is voor de giro het 'matje'.
Dit was voor mij de limit. Ik besloot niet meer te gokken. Echt niet meer. Tot op de dag van vandaag miet meer. Het was al erg genoeg natuurlijk.

Toen we dat jaar, zoals gewoonlijk in het vroege voorjaar, de zomervakantie voor ons viertjes aan het plannen waren, Carola, zei ik je, dat ik dit jaar he-le-maal geen zin had in zo’n geldverslindende vakantie in een ver buitenland. Een vakantie in Nederland  kan ook leuk zijn. In de buurt van Rockanje, weet ik,  zijn heel leuke en betaalbare campings. Ook leuk voor de kinderen; kunnen ze gewoon Nederlands praten.’

‘Carole, …………………Carole,…………………..ik weet dat………………’
‘Nee, Jee, ho maar, alsjeblieft,…….laten we maar gaan slapen.‘ 
'Huil je nou.........? Achteraf gezien, Carool,  was die vakantie in Rockanje eigenlijk de leukste van allemaal, toch?! ’
‘Ja, heel leuk Jee, welterusten.’


dinsdag 19 april 2011

Zeg het maar (2) Opgewonden

Mijn vrouw en ik spreken met elkaar af om elke avond iets tegen elkaar te zeggen, wat  we nog niet eerder tegen elkaar hebben durven zeggen. We doen dat in het donker, in ons tweepersoonsbed, zodat we elkaar niet in de ogen hoeven te kijken.

Nu is het de beurt aan Carola:
‘Je weet vast nog wel Jee, dat ik met mijn collega’s van het architectenbureau een studieweek had in de Ardennen. Als ik me niet vergis was het ergens in mei 1979.
Jij vond destijds dat ik zo euforisch en een tikkeltje chaotisch terugkwam van die studieweek. Dat was je niet zo van me gewend.  Een paar keer vroeg je me, wat er toch met me was op het laatst dacht je zelfs dat ik verliefd was geworden op iemand tijdens de studieweek.’  Bij het uitspreken van die laatste zin hoorde ik dat Carola zich omdraaide; ze sprak nu niet meer mijn kant op maar tegen de muur.  
‘Hoe je daar nu bij kwam, gekkie. Het was gewoon een goede studieweek. Leuke mensen, uitstekende docenten en vooral: heel veel geleerd in een uitstekende sfeer.

‘Toen je een paar dagen na de studieweek op mijn kantoor kwam voor de autosleutels, zag je op mijn bureau een roos in een vaasje staan.‘Voor Carool  van Ries;‘prima week!’ stond er op het kaartje aan de roos.  Je wilde weten wie Ries was.
‘O,’  zei ik ondercoold, ‘van de coördinator van dat studieweekend: Richard van Kampen. Iedereen hier heeft een roos van hem gehad, zei ik maar dat was een leugen, want ik was de enige. Wat was ik blij dat je het niet ging checken.  Mijn euforie verdampte geleidelijk aan met het verwelken van die roos.

Wat ik je deze avond wil vertellen Jee, is, waar die opwinding vandaan kwam.
De laatste avond van de studieweek was een bonte avond. Er werden moppen getapt, liedjes geplaybackt, gekaraoket en gewoon gezongen. Lekkere hapjes en drankjes en tot slot konden we nog lekker swingen.
Met Ries, de coördinator van de studieweek heb ik in feite het meest samengewerkt.  Het klikte die hele week gewoon prima tussen Ries en mij.  Voor de bonte avond playbackten we ook samen dat nummer van John Travolta & Olivia Newton John:You’re the one that I want.’ Geweldig! Iedereen uit zijn dak: ‘die stijve Carola laat zich eindelijk eens gaan,’’ zag ik ze denken.
Daarna hebben Ries en ik lekker staan swingen. Op de langzamere nummers, zoals onder andere ‘As tears go by’ van de Rolling Stones, hebben we staan ‘slijpen’ zoals dat destijds heette. Ik zal eerlijk tegen je zijn Jee, want dat hoort bij dit spel. Het slijpdansen met Ries wond me flink op. Het overviel me, Jee,  ik had het niet verwacht van mezelf maar het gebeurde.’

‘Tegen het einde van de gezellige avond stelde Ries me voor een korte wandeling in de bosrijke omgeving van het studiecentrum te maken. Goed idee vind ik om drinken en eten nog wat te laten zakken alvorens het bed in te duiken.
We lachen, praten, flirten wat,  raken elkaar, per ongeluk expres, lichtjes aan, tot Ries me halt houdt op het bospad en me met een serieuze blik in zijn ogen vraagt hoe ik tegenover vreemdgaan sta?'

‘Ik zou het zwáár, zwáár, zwáár klote vinden, als mijn man me zou zeggen dat hij vreemd was gegaan. Misschien, bedacht ik me, heel misschien, zou ik zijn ballen afknippen, als ik even de kans kreeg. 
Ries vertelde me, dat een wijsheid, die zijn moeder hem altijd voorhield, zijn levensmotto is geworden: ‘Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet.'  Met zo'n motto is vreemdgaan natuurlijk uitgesloten. 
Ries en ik zijn echt wijze mensen! We hadden op dat bospad zomaar een minuut of tien dolle sekspret kunnen hebben. Dat deden we niet en daarmee hebben onszelf en enkele geliefde anderen een hoop verdriet, jaloezie, boosheid en wie weet: min of meer zware verwondingen bespaard. 

‘De euforie, Jee: ik kwam vol getankt terug van die week. Energie van die geweldige klik met Ries, van alles wat ik die week opstak èn van de beheersing die Ries en ik getoond hebben. Trots ben ik , ja, op onze zelfbeheersing. 
Dit is mijn verhaal Jee. De enige pijn voor jou zit hem waarschijnlijk daarin, dat ik het niet droog heb kunnen houden met Ries.'
Jee, mompelt ‘welterusten’ en duikt diep onder de dekens.
Welterusten schat, lach ik en ik aai hem daar waar ik vermoed dat zijn ‘bolletje’ is. 
Morgen mag jij weer, jongen!'

maandag 18 april 2011

Onlust

In de tuin achter de eengezinswoning van de familie Op de Hort in Strijen, is de nog altijd thuis wonende 23 jarige zoon Johan, enigs kind van het gezin,  vaak druk in de weer met de kippen van zijn vader.  Johan heeft, net als zijn vader veel lol in die kleine kakelende meiden; hij helpt zijn vader altijd met veel plezier.  Nu eens raapt hij de eitjes, dan weer vult hij de voeder- en drinkbakjes en vervolgens ruimt hij enkele kadavertjes; doodsoorzaak vaak onbekend. Als het lekker weer is laat Johan de diertjes lekker in de tuin rondscharrelen. Kippengaas voorkomt dat de meisjes naar tuin van de buren glippen.
Tussen Johan en een van die kippen is een bijzondere relatie ontstaan. Als kuikentje al volgde zij Johan waar hij maar ging en hij liet dat ook allemaal gebeuren.  Ook als Johan de eengezinswoning in ging, dan kwam Madonna niet zo gemakkelij………… och ja, natuurlijk……………. dit weet de lezer nog niet: Johan was een fan van Madonna, de popzangeres,  nu nog steeds trouwens en Johan zag, tsja, het is misschien wel een beetje raar, wat overeenkomsten tussen het kippetje en zijn idool Madonna. Johan zei altijd:
‘Moet je nu eens kijken pa, ze heeft net zo’n kontje als Madonna.’ Daarbij lachte hij  wat besmuikt. Ook zijn vader had er stiekem wel plezier in.  Johan zei zoiets meestal vlugvlug als moeder in de keuken bezig was op het toilet zat. Hij wist wel dat zij niet van die praat hield.
Madonna volgt Johan de woning in.  Hij moet haar daar wel een beetje bij helpen want  de drempel van de bijkeuken is een beetje te hoog voor haar.  Madonna is duidelijk opgetogen met de hulp van Johan. Als ze eenmaal op de bijkeukenvloer staat  loopt Madonna  weer vrolijk achter hem aan.   Van de poes of de hond, trekt Madonna zich niks aan. Krijta, de poes krijgt een dikke staart, blaast venijnig,  maar kruipt gauw onder de bank en Vort, de hond, legt zijn voorpoten plat op de vloer, en blaft, met zijn kop vlak boven zijn poten wat dommig tegen haar. Madonna raakt dus niet geïmponeerd en gaat speels op  Vort af. Die blaft nog even en verdwijnt dan aanstellerig jankend de keuken in.
Mijn kleine stoute meisje heeft zojuist wel een poepje op mamma’s dure vloerkleed laten vallen. Met een tissue is de schade gelukkig snel hersteld.  Johan geeft haar wel twee  kleine tikjes op haar kontje:
‘Ja, ze zal dit toch moeten afleren,’ vindt hij.
Hij  wil zijn  maffe kippetje  straks even los laten lopen  in zijn slaapkamer boven; er staat daar ook wat te eten en te drinken voor haar. Vandaag wil hij daar wat fitnessen. Madonna kan nog niet alleen de trap op. Dus draagt Johan  haar met twee handen naar boven; dat doet hij graag:  die veertjes op zijn handen voelen zo fijn, zo lief, zo zacht.
Alsof ze hier al jaren woont, zo loopt Madonna op Johans kamer rond. Hup, springt ze op zijn bed, hop, er weer af. Dan is ze zo ineens weer onder het bed aan het scharrelen. Johan zit echt te genieten. Haar kontje, haar lieve zachte veertjes, haar cloacaatje. In een fractie van een seconde laat Johan zich helemaal gek maken door zijn begeerte. Hij zit op de rand van zijn bed; bij het uittrekken van zijn trainingsbroek, klapt zijn dan al knetterharde plasser meteen fier overeind.  Argeloos springt Madonna op zijn bed. Johan pakt haar lieflijk  op tussen beide handen. 




















vrijdag 15 april 2011

Liefde met en liefde zonder lust

Opa van mamma
De vader van mijn moeder, ‘opa van mamma’ noemden we hem altijd was op zich een aardige man. We deden samen leuke dingen: de Schiedamse kermis, vissen, dammen, naar Sparta, naar de bios en meubels verven.  Hij leerde mij hoe ik het beste de kwast vast kon houden bij het verven van die slaapkamerstoel.  Met de linkerhand de stoel stil houden en met de rechterhand de verf uitsmeren. Nu heeft opa zijn handen ook vrij.  Hij zit achter me. Tot mijn verbazing  maakt hij mijn gulpknoopjes los. Zijn warme, harige, vlezige rechterhand verdwijnt in mijn onderbroekje. Hij begint met duim en wijsvinger mijn piemel te masseren. Ik ben dan negen jaar. Vind dat maar vreemd. Het doet me he-le-maal niks. Wat hij met zijn linkerhand doet weet ik niet. Het duurt alles bij elkaar hooguit drie minuten. Dan staat opa vlug op, voor zijn doen althans.  Ik maak mijn gulpknoopjes  weer vast. Ik hoor dat opa de kraan van de wasbak even flink hard open zet.   
’Keurig Jeetje, jij kan schilderen als de beste!’ zegt hij en hij geeft me met zijn natte hand een aai over mijn bol. Een aardige man die opa van mij maar helaas een rasechte pedo. Niet alleen ik, ook enkele neven en nichten worden door hem betast.
Tot die middag had ik opa lief. Opa mij ook. Maar nu hij zijn liefde voor mij verbonden heeft aan lust, ben ik te veel op mijn hoede om hem nog lief te kunnen hebben.

Meneer Raas
Meneer Raas, is de lieve opa van de voetbalclub. Een gepensioneerd onderwijzer, die haast al zijn vrije tijd besteedt aan DOSIO, een kleine katholieke amateurvoetbalclub. Voetballen kan hij niet meer…..hoeft hij ook niet meer. Maar hij schijnt vroeger wel ‘hoog’ gespeeld te hebben. Hij is al een eindje in de zeventig. Een beetje gekrompen en kromgetrokken ook al. Zomer en winter, altijd heeft Raas een hoedje op. Een ontspannen, vriendelijk glimlach staat vast op zijn gezicht. Na of tijdens trainingen en wedstrijden zoekt hij altijd het eerst de speler op die het het hardst te verduren heeft gekregen. Bij die spelers  weet hij het koppie altijd weer omhoog te krijgen.
Ik ben twaalf en  keeper van C1. We spelen de halve finale voor de beker tegen Xerxes C1. Winnen we dan zitten we in de finale: tegen Excelsior.  
Een speler van Xerxes schiet de bal op mijn doel. Een makkelijk balletje, denk ik. Ik spring, wil de bal vangen maar de bal glipt tussen mijn handen door: 1- 0 voor Xerxes. Mijn medespelers zijn dan mijn beste kameraadjes niet meer. Vele malen ‘lul’’ en ‘klootzak’ moet ik aanhoren op weg naar de kleedkamer.
Meneer Raas staat altijd precies naast de uitgang van het veld. Het huilen staat me nader dan het lachen. Raas is klein; net zoiets als ik destijds. Hij legt zijn arm om me heen en zegt, wat lacherig, relativerend:
‘Jee, wat een vreselijke blunder! Maar onthoud, Jee, we maken allemáál fouten en we weten bij DOSIO allemaal hoe goed je kan keepen. Weet je hoeveel wedstrijden je dit seizoen al gewonnen voor dit team door je goede reddingen? Vier, Jee! Dat zijn twaalf punten. Daar mag je best trots op zijn, jongen. Zeg straks maar tegen je teamgenoten, dat ze heel gauw moeten ophouden met dat schelden, omdat jij de wedstrijd voor het team gaat winnen.‘
Natuurlijk gaat het precies zoals meneer Raas zei.  Ik stop een penalty en wij scoren twee keer. Tegen het einde van de wedstrijd komt die oude Raas achter mijn doel staan:
‘Wat heb ik je gezegd, Jee? Je bent een echte kanjer!’  
Na afloop geeft hij me een flesje Pepsi Cola, een kokosmakroon en schouderklopje.
Aan de onbaatzuchtige meneer Raas denk ik nog steeds met veel liefde terug.

donderdag 14 april 2011

Liefde zonder lust

Puur op het niveau van ik vind je leuk, aardig, heel aardig, daar zitten de meeste mensen min of meer waar ik mee omga. De groep mensen, die ik liefheb, is niet zo groot.  Vàn die groep,  heb ik een uiterst klein deel lief mèt lust; dus het overgrote deel heb ik lief zonder lust.
Zonder seks kan ik natuurlijk ook van mannen houden. Vrijwel meteen gaan nu mijn gedachten naar mijn vader. Van mijn vader heb ik helaas nooit kunnen houden. Hij ook niet van mij. Als hij dat wel deed, dan heeft hij dat altijd heel goed verborgen weten te houden.
Niet dat we elkaar haatten. Er was nooit wat. Niks. Leeg.

Ik hield zielsveel van meester Trooi. De meester, van de derde klas van de Milly  Scottschool. Nog steeds houd ik van die man. Ik deed altijd goed mijn best, haalde mooie cijfers. Door Meester Trooi voelde ik me trots. 
'Als je zo doorgaat Jee, heb ik straks geen punten genoeg!' zei hij bijvoorbeeld. 
Hij stelde mij met mijn inzet en goede prestaties  ten voorbeeld aan de klas.  Ook liet hij me klasgenoten helpen die niet zo goed mee konden. Zoals die jongens uit Chili, de een, Fernando, uit Santiago, was tien jaar en de ander Filippo, kwam uit San Antonio en die  was bijna twaalf. Ouder dus dan de normale derde klasser want die is negen. Ik mocht de gebroeders Nederlandse les geven; ze spraken uitsluitend Spaans. Koud twee dagen waren ze in Nederland. Hun vaders kenden elkaar niet vanuit Chili. De vader van Fernando was een verdienstelijk gitarist, maar daar was in Santiago geen droog brood mee verdienen. Filippo zijn vader bakte brood in San Antonio en dat raakte hij daar aan de straatstenen nog niet kwijt. Dus konden ze hun geluk niet op toen ze bij de Koninklijke Augurken Fabriek (Anno 1854) konden beginnen.  
Spelenderwijs bouwde ik samen met die Spaanse boys aan de verrijking van hun Nederlandse woordenschat: al na twee dagen hoor ik ze probleemloos zeggen: goal, corner, voetbal, klootzak, penalty, free kick, godverdomme enz.

Meester Trooi straalt echt uit dat hij lol heeft in zijn werk met ons. Hij komt lachend, handen wrijvend de klas en vertelt ons dan welke leuke lessen hij ons die dag gaat geven.
Vertellen over de bijbel. Zelfs al is het een flutverhaal, bij Meester Trooi zitten we met rooie oortjes te luisteren.  Hij hangt dan een plaat voor het schoolbord. Op de plaat zien we het paradijs.  God staat er naakt op, met baard maar zonder onderlichaam. Wij konden destijds dus niet checken of God een man of een vrouw was. Adam en Eva, hadden net op de vorige zoekgeraakte plaat, lekkere seks gehad. Seks was nu net wat door God verboden was.  God verbant het blote duo uit het ‘mooiweer’ paradijs,  naar het koude kikkerland: Nederland. Een gebied dus, waar het vaak regent, waait, kil is en de zon te weinig schijnt. Jaaaaa, God weet heel goed naar welke gebieden hij ondeugende mensen voor straf heen moet sturen.

Meester Trooi weet precies hoe hij een groep negen jarigen moet boeien: voorlezen uit een spannend en leerzaam boek: (*)Fulco de Minstreel. Geschreven door C.J. Kievit. Het boek werd uitgebracht in 1892!
In 1959 wordt dit verhaal me voorgelezen. Tot op de dag van vandaag, tweeënzestig jaar later fascineert het me nog steeds.   Absoluut de verdienste van de onvergetelijke Meester van de derde klas van de lagere school.
Meester Trooi ik houd van U.



(*)       Een aanrader voor de leeftijdgroep tussen de 9 en 14 jaar:
             Fulco de Minstreel. Geschreven door C.J. Kievit
            Googlebaar     

woensdag 13 april 2011

Hoera! Niet dodelijk!

Vandaag ontmoet ik een tuinvrind, klinkt wat raar misschien……een tuinvrind, dat  is een vriend die ook een volkstuin heeft bij dezelfde vereniging als ik.  Die vriend heet Koos. Zestig is hij,  net als ik. Hij is dertien jaar penningmeester van volkstuinvereniging (v.v.) Eigen Tuin geweest. Sinds een jaar heeft hij geen bestuurstaken meer maar hij kan het niet laten om zich met beleidszaken bezig te houden. Ik schrik, als ik hem zie aankomen.
Hij vertoont hèt duidelijke symptoom van de ziekte van Parkinson. Het is nog niet zo heftig maar hij trilt en schudt toch al behoorlijk. Ik heb er nog niet met hem over gesproken. Zo close zijn tuinvrienden nou ook weer niet. Tuinvrienden praten makkelijker met elkaar over opkomende rabarber, uitkomende bloembollen, vruchtdragende struiken,  onkruid dat de kop opsteekt, smakelijk tomaatjes, uitlopende boompjes, uitgezaaide plantjes en biertjes op de juiste temperatuur, dan dat ze het over de ziekte van Parkinson hebben. Praten over zo'n ziekte, hakt er wel meteen flink in. Totdat ik het vandaag googlede, dacht ik dat Parkinson een dodelijke ziekte was. Maar wat lees ik op Kennisnet:
Parkinson is niet dodelijk, patiënten worden over het algemeen net zo oud als gezonde mensen. Wat nou precies de oorzaak is waardoor de zenuwcellen van de substantie nigra afsterven is nog onduidelijk. Er zijn aanwijzingen dat Parkinson deels erfelijk is.

Ik zal hier maar gelijk  eerlijk over zijn: niet alleen voor Koos heb ik dit gegoogled. Maak mezelf ook ongerust. Van mensen in mijn omgeving krijg ik de laatste tijd regelmatig te horen: ‘Zat je nou te ‘shaken’, Jee?’ 
'Ja, komt door mijn pillen, denk ik. Zal er eens over hebben met mijn psych.'
Parkinson is dus niet dodelijk. Hoera! Het blijft natuurlijk wel een kloteziekte. Op den duur kan je toch mooi niet meer normaal een borreltje drinken. Het  meeste gaat er dan overheen.(*) Dat is nog maar het begin.  Ik zal er nog eens heel goed over na moeten denken maar zoals ik het nu voel, ga ik zo’n hele beker Parkinson-gif ab-so-luut niet leeg drinken.  

Vanmiddag ontmoet ik Koos dus. In het stadhuis. We zijn daar alle twee en nog een stuk of vijftig tuinders uit heel Rotterdam, voor een stevig onderhoud met de wethouder. Hij wil namelijk de grondprijs van onze volkstuinen in een klap met zestig(!) procent verhogen. Zijn belangrijkste reden: het onderhoud van de volkstuincomplexen wordt te duur. De praktijk van de laatste tien jaar: er is door de gemeente geen enkel onderhoud gepléégd aan paden en gemeenschappelijk groen! Terwijl daar wel al die jaren voor betaald is door de tuinders.
Het voorstel aan de wethouder is nu:
-          de gemeente haalt eerst die tien jaren achterstallig onderhoud in
-          de volkstuinverenigingen gaan vervolgens zelf alle onderhoud doen
-          de onderhoudscomponent wordt uit de m2 prijs gehaald.

Koos voert deze middag het woord namens de tuinders. Hij is glashelder; als gewoonlijk.Hij krijgt een welverdiend applaus. Hij trilt nu wat heviger dan een uur terug, toen we elkaar ontmoetten.


       (*)            Dit is  een grapje dat Frater Venantius, een typetje van cabaretier Wim Sonneveld,
                       zo  rond 1970 maakte in een sketch over een dronken non. Aan de non wordt gevraagd:
                      'Zeg, hoor es, drinkt u soms te veel?' Waarop zij antwoordt:
                       'Nou nee, frater, dat valt nogal mee, want ’t meeste gaat er overheen.' (Jee)

Tompouce

Herhaaldelijk denk ik de laatste tijd aan echtscheiding. Ik heb het er nog niet met Carola over gehad maar het s-woord ligt al enige tijd op het puntje van mijn lippen. Waarom moet je zonodig gaan scheiden, na ruim veertig jaar samenwonen? Een van de redenen is dat bijna alle stellen, die we kennen, inmiddels uit elkaar, dood of half dood zijn 
Af en toe bekruipt mij de gedachte:  waarom scheid ik óók niet voordat ik daar überhaupt te oud, te krakkemikkig voor ben. Want als krakkemik kan je maar beter niet uit elkaar gaan! Je komt nooit meer aan de vrouw. Geef de dames maar eens ongelijk!
Volgens de statistieken leven dames gemiddeld ook nog eens tien jaar langer dan heren. Een slim oud wijf weet donders goed, dat zo'n gezellige sportieve ouwe vent razendsnel een zorgbehoevende krakkemik kan worden.  Heel erg leuk dus zo'n oud snel ventje in de buurt maar niet àl te dichtbij.
Na een eventuele aanstaande  echtbreuk, zo denk ik nu,  ga ik toch wel weer het liefst met de een of andere vrouw samenwonen.  Niet dat ik al iemand op het oog heb; dat allerminst. Ik ben nu alleen nog maar een beetje aan het filosoferen over het leven na Carola. Nu heb ik nog een prima conditie.......lichamelijk althans. Het is dus: nu of nooit!
 Liza, een leuke jonge dame (49) van de theatervereniging, denkt er volgens mij ook zo over. Want toen ik eens met haar aan het filosoferen was over relaties en zo zei ze: 
'Jee, je moet eens een goed gesprek voeren met je vrouw.'

Carola is een sterke vrouw. Vele malen sterker dan ik. Emotioneel dan. Praten over onze echtscheiding: geen probleem voor haar. Dat weet ik wel zeker. Ze heeft in de loop der jaren al zo veel met me te stellen gehad.  Wel ergere dingen dan zoiets simpels als een echtscheiding: 
verkeersongelukken,  vergokt vakantiegeld, verdwenen poezen, uitslaande branden, geplette hamster, gesmolten ijstaarten, vreemdgaan,  opnames psychiatrie.
Kortom, ze is  wel wat van me gewend en......het  was natuurlijk in al die al die veertig jaren niet alléén maar kommer en kwel. Twee prachtige zonen! En wàt hebben we gelachen.  

Om het praten over onze echtscheiding wat te veraangenamen heb ik voor bij de koffie een paar tompoucen gekocht; tompoucen, Carola is er dol op:
‘Het lijkt mij een goed idee om binnenkort uit elkaar te gaan, Carola,' zeg ik, ' veertig jaar samen:   dat is toch mooi......dat is toch heel mooi geweest. Genoeg ook....lang genoeg. 
Nu plagen we elkaar steeds. Ik  plaag jou,  met je vele snoepjes en koekjes, je dikke lijf, je nicotine-, koop- en tv-verslaving en je weerzin tegen sex. Dan plaag jij mij weer met mijn gok- , alcohol-  en voetbalverslaving, mijn toupetjes, mijn kikkervisjes en mijn bijna ziekelijke geilheid.
Ik zal dan, als het eenmaal zo ver is, een klein huisje  hier in de buurt gaan huren.  Dan krijg jij ook eindelijk eens wat rust, Carola  en als jij eens hulp nodig mocht hebben voor het een of ander, dan ben ik altijd heel nabij, toch?'

Carola heeft al die tijd niets gezegd. Haar gezicht, dat meestal boekdelen spreekt, kan ik nu even niet zo goed zien, omdat ze zojuist haar tompouce over mijn gezicht heeft uitgewreven.
‘Ik ben even de fiets in de berging zetten, Jee. Jòùw tompouce eet ik straks wel op!'

zondag 10 april 2011

Fris en schoon

Alleen op donderdagmiddag kan je bij mij thuis van de grond eten. Voor de rest van de week kan ik je dat niet aanraden. Niet dat het nou een onhygiënisch teringzootje is, nee, dat nou ook weer niet. Ik ben zelf degene die altijd (een keer per week op donderdagochtend) loopt te stofzuigen en te dweilen. Mijn geliefde echtgenote vindt dat te weinig. Twee keer per week is echt noodzakelijk. Toch is mijn vrouw niet eens zo’n fervente poetster. Op dinsdagochtend gaat ze zich irriteren aan de ontelbare witte en lichtrode kattenharen op ons donkerblauwe vloerkleed.  Mij deert het niet, althans niet zodanig ik zo nodig moet gaan stofzuigen. Zij slaat dan meestal gelijk die dinsdagochtend al aan het zuigen; heb ik een makkie die donderdag.
Als huisman met speciale zuig- en dweiltaken, weet ik dat onze onophoudelijk verharende kater, vervuiler nummer een is in huis. Rondom zijn bak is een constante rotzooi door zijn woeste gegooi met zijn kattenbaksteentjes. Gijs, zo heet onze kater,  stinkt, ik doe er van alles aan maar hij blijft stinken! Geen enkel probleem voor Gijs: zijn  huis hoeft ook helemaal niet ‘lekker schoon’ te ruiken.

Een goede tweede op de vervuilersranglijst in ons huis is mijn vrouw. Overal waar ze komt ligt as. De hoeveeheid as op een bepaalde plek is recht evenredig met de duur van haar verblijf daar.
Op de keukenvloer vòòr het aanrecht staat ze nogal eens. Altijd met een brandende peuk tussen d’r lippen. De as wordt op de vloer vermengd met spatwater uit de wasbak en vandaar uitgelopen naar de huiskamer en verder.  Wat een dweilwerk heb ik daar steeds weer aan!! Op en rond de driezitsbank, waar ze de krant leest, telefoongesprekken voert en televisie kijkt,  zuig ik me altijd rot aan de as.
De geur van sigarettenrook in huis is niet zo lekker fris. Blijkbaar vindt zij dat nu ook.  Van haar vriendin Anna heeft ze, niet voor niets,  een spuitbus anti rookgeur aangepakt. Hij staat nog onaangeroerd naast de kattenbak. Is nog niet uitgeprobeerd.

Op de ranglijst van vervuilers sta ik zelf op een mooie derde plaats. Mijn vergrijp tegen de hygiëne is: staand plassen. Al vele jaren vraagt zij  aan mij en later ook aan onze zonen voortaan ‘zittend te plassen’.
'Zijn jullie je er van bewust, dat de spetters van jullie plas, vanuit de toiletpot alle kanten op gaan? Ze spetteren op de rand van de pot, tegen de muren achter en naast de wc, tegen de wc-deur en op de toiletvloer. Dat is onhygiënisch. Dat gaat stinken Het moet daar vaker schoongemaakt worden. Op de lange duur blijft het daar toch stinken; de zeik trekt in de voegen van de tegelwand en –vloer.’
Ze heeft gelijk  maar om nu voor elk plasje met mijn broek op mijn knieën gaan zitten? Neen. Ik vind het zo’n gedoe: riem los, gulp open, broeken laten zakken.
Zittend plassen heb ik me nu aangeleerd als ik in een broek loop, die heel makkelijk naar beneden te roetsjen is: een pyjama-,  trainings- of korte broek.
Vanmiddag voelde ik weer eens aan den lijve, wat zij bedoelt. Ik kom thuis na een fietstocht. Klap haast. Ren naar de wc. En plas, een heeeeeele grote plas; staand. Door een pijpje van mijn korte broek. Vergeet helemaal  te gaan zitten. Met een lange broek aan zou ik al die spetters niet eens gevoeld hebben.
Nu ik er even aan terug denk: ik ben daarstraks vergeten mijn benen te wassen. Bah. Straks maar gauw even douchen!       

zaterdag 9 april 2011

Baard


Het laten staan van een baard heeft uiteenlopende reacties tot gevolg. Aanvankelijk opperen collega’s dat de scheermesjes ‘zeker’ op zijn of dat ik misschien geen geld op heb om nieuwe mesjes te kopen. 
Voor we naar de film gaan wijst vriendin Katja me er vriendelijk doch dringend op, dat ik me nog wel even moet scheren omdat ‘het zó echt geen gezicht is; zó onverzorgd!’. 
Al wat minder vriendelijk klinkt het als Carola, mijn geliefde echtgenote zegt:
‘Als je maar niet denkt, dat ik zo naast je ga lopen, zitten, of  staan.’
Mijn zus Maria, die een kinderopvangbedrijf heeft, denkt, gezien het hoge wit/grijsgehalte van mijn baard, dat ik voor hulpsinterklaas studeer en wil me al gelijk boeken voor 5 december.
Mijn  zonen begroeten me dezer dagen steevast de visstick-hero: kapitein Iglo.

Grappig is het, de reactie zien op mij als baarddrager van , mensen, die mij kennen als gladgeschoren man. De reactie van vrijwel alle mannen om me heen: is helder en simpel
 ’Staat je goed, Jee maar je lijkt wel een stuk ouder’.

Bij vrouwen maakt het nogal wat uit of ze kans lopen door mij gekust te worden. 
Voor vrouwen die door mij gekust zouden kunnen worden maakt het nogal wat uit of ik wel of geen baard heb. Veruit de meeste dames geven de voorkeur aan een glad geschoren welriekende heer. Van de schurende ‘touch’ van de ongeschoren kop ‘van een paar dagen’, hebben dames vaak een afkeer. Uit eigen ervaring weet ik dat die ‘touch’ niet leuk is.
Mijn vader dacht eens lollig te zijn; ik ben dan nog een jochie. Paps zegt op lollige toon:
‘Pappa zal jou eens een lekker beschuitje geven, Jeetje.’ Hij pakte me op en schuurde wreed met zijn ‘ongeschoren kop’’ over mijn kleuterperzikwangetje. Mijn rechterwang voelde de hele dag heet en pijnlijk aan. Er was thuis geen spiegel op mijn hoogte. Was die er wel geweest dan had ik kunnen zien dat mijn wang knalrood was en lichtelijk geschaafd.  Natuurlijk moest ik hard huilen. Mijn vader zei toen dat ik een mietje was. Toen al….en eigenlijk had paps daarmee wel een punt.

Een baard is toch weer heel anders dan ‘niet goed geschoren’ zijn. Een baard is een  volumineus harig omhulsel van wang, kin, hals, onder- en bovenlip. Dominant aanwezig op vrijwel  het hele gezicht.

Van mijn buurvrouw Yvettte, weet ik via via, dat ze me wel aardig ‘plus’ vindt. De minste of geringste gelegenheid grijpt ze aan om me te zoenen. Ook nu ik een baard heb doet ze dat nog even enthousiast. Yvette is echt een voorbeeld van de vrouw, die door de baard heen’ kan kijken. Haar gaat het duidelijk om mij, baard of geen baard. Dat zoenen met Yvette is overigens onschuldig ‘luchtkussen’ en niet ‘tongen’. Ja, dat zou ze wel willen.

Neem nu Petra. Petra en ik werken in de kleine uurtjes bij de vrijwillige  dierenpolitie; even ter info: wij  doen alleen kleine lieve diertjes: goudhamsters, cavia’s, dwergkonijnen enzo.
Petra is een vrouw, die  à priori niks van baarden  moeten hebben. Ze steekt dat niet onder stoelen of banken, want in mijn baardloze periode maakte Petra opmerkingen over bebaarde mannen als:
‘Moet je eens kijken, Jee, die griezel, die engerd, die izegrim, die landloper daar!'
Nu ìk een baard heb, zegt ze dat soort dingen nooit meer maar ze is duidelijk veel afstandelijker en veel minder amicaal. Op mijn fris geschoren wangen geeft ze me bij elke feestelijke gelegenheid de welbekende luchtkusjes. Sinds de dag dat ik mijn baard liet staan,  ben ik jarig geweest, opa geworden en was ik tien jaar bij de zaak: Petra feliciteert me hartelijk, geeft me ook beleefd een handje maar: that’s it!.  

Nichtje Toosje, een overduidelijke baardhaatster, gaf me, toen we elkaar ontmoetten op een verjaardagsfeestje een zoen links op mijn wang en dan naar re….……
‘hugggrrr’…………. ik hoor het  meteen al, ze kan haar gruwelgevoelens over mijn baard niet onderdrukken:
 ‘Stop maar, Toosje,' zeg ik tegen haar, 'vies hé, die baard van ome Jee?'
‘Ja’, knikt en giechelt ze.
Toosje is zo onooglijk, afstotelijk lelijk, dat ik me nu even afvraag waarom ik het haar tot op heden heb toegestaan mij te zoenen. Waarschijnlijk omdat ik door haar godsgruwelijke lelijkheid heen kan kijken, denk ik.