donderdag 27 augustus 2009

Krantenjongen

Ik zag er nooit zo tegenop om, weer of geen weer, de toen nog grote stapel kranten te gaan ophalen en te bezorgen. Ik maakte er altijd een sport van om de klus zo snel en efficiënt mogelijk te klaren. Hoe kouder en natter met hoe meer voldoening ik op de klus terugkeek In het zonnetje was het geen moeite.
Met donder, bliksem en regen van brievenbus naar brievenbus snellen. Mijn wijsvingers, de ruitenwissers van mijn brillenglazen, hielden het zicht enigszins helder. Mijn kleren steeds natter en langzaamaan ook mijn lijf. De kranten, vond ik, moesten droog blijven.Steeds netjes de klep op de krantentas. Wat hebben de abonnees aan een natte krant. Als ik heel heel erg slecht gevoetbald had, zei mijn vader:”Je speelde als een natte krant”. Zo’n krant gunde ik mijn klanten beslist niet. Een krant met een paar regenspetters, dat kon nog we door de beugel.
Mijn laarzen begonnen nu vol te lopen; bij elke stap sopte er wat hemelwater overheen. Ik kreeg het alsmaar kouder. Mijn ruitenwissers begonnen dienst te weigeren en het ging me zelfs wat moeite kosten om mijn vingers zo te buigen dat ik een krant kon pakken.
“Wil je niet even schuilen, Andre?”, vroeg mevrouw Penders, de moeder van een vriendje van me, toen ik de krant bij haar bezorgde.
”Nee, ik maak het liever nu in één keer af en …… ik ben er nu toch al bijna, dank u wel hoor, dank u wel mevrouw Penders”. Achter de beslagen ramen van de huiskamer zag ik Peter Penders en zijn iets jongere broertje in de weer met de elektrische trein. “Ook leuk, maar ik verdien tenminste een lekker centje”, dacht ik, alhoewel het meeste in de huishoudportemonnee van mijn moeder verdween. Vond ik zelf ook wel stoer. Ik had immers niet zo zoveel nodig, Had eigenlijk alles wat mijn hartje begeerde. Het was inmiddels donker geworden en het bleef plenzen. Ik was nu al bijna al mijn kranten kwijt maar ik fietste geen centimeter sneller. Vreemd. Hoewel: het vocht in mijn kleren, mijn laarzen woog misschien wel 3 keer zoveel als de bezorgde kranten.. Bovendien was de inmiddels lege rechterhelft van de krantentas half volgelopen. Nog een paar krantjes in mijn eigen straat en ik ben klaar. Vanaf de hoek van de straat zag ik door de takken van de sering het TL-licht van onze keuken. Ik wist dat mijn moeder stamppot boerenkool zou maken. Met gebakken spekjes en rookworst. Ik rook de bijbehorende geuren en het water liep me nu al in de mond. Ik wist niet wat het toetje was. Bruine vla vond ik altijd lekker, wel koud, maar dat geeft niet na zo’n lekkere stevige warme prak.

Het zat er op. Ik zette mijn zeiknatte fiets in de bijkeuken . Gauw de bijkeukendeur dicht om warmteverlies te voorkomen..
“Wat is het hier heerlijk warm, ma, ik ga me even afdrogen en droge warme kleren aantrekken.
“Op de kachel heb ik al wat kleren voor je te warmen gelegd, jongen.
“Oh, fijn mama, bedankt.”
“Kunnen we dan al gaan eten? Ik rammel”.
“Ja hoor, jongen, het eten is klaar.”
Even later zit ik met mijn moeder en mijn 9 jongere broertjes en zusjes in de warme keuken te genieten van de heerlijke maaltijd; de regen klettert tegen het keukenraam.
“Waar is papa eigenlijk, mam?”.
“Overwerken, jongen”, die centjes kunnen we maar al te goed gebruiken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten