zondag 17 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (8)

Mijn ontbijtje, een paar gortdroge sultana’s krijg ik nauwelijks weg. Het lukt me zelfs nog niet met paar stevige slokken water; dan nog heb ik het gevoel alsof er een prop papier vast zit in mijn strot.
Acht uur en het is nu al snikheet. Nog geen kilometer gefietst en mijn mond is nu al droog. Lijkt wel of tong, wang en gehemelte aan elkaar vastgeplakt zitten. Nog maar een paar slokken water, zakt die prop in mijn keel hopelijk ook een beetje weg.
Dit deel van Frankrijk is behoorlijk ontvolkt. Hele dorpen staan leeg. Vanzelf zit er dan ook niet veel middenstand. Nieuw eten of drinken kopen kan ik dan ook wel vergeten; net als die koffie. Wie gaat hier in dit niemandsland een café opzetten voor eenzame fietsers, die trek hebben in een chocoladecroissantje? Niemand toch!

Lunéville ligt hier zeventig kilometer vandaan. Het is een zware rit. Veel cols zijn me te machtig; ik moet lopen naar de top. Na twintig kilometer ben ik al door mijn water heen. De Aldi in Veloisier is mijn redding ik koop daar drie liter water. Vast voedsel koop ik maar niet want dat kan mijn lijf blijkbaar niet aan. Mijn speekselklieren verrotten het in ieder geval om ook maar één cc’tje speeksel aan te maken. Dus koop ik een paar bakken fruit: pruimen, aardbeien en kersen. Ik eet van alles wat en  knap er helemaal van op, al zeg ik het zelf.
Er volgt nu een vervelend stuk weg om te fietsen. Op een heel smal stukje vluchtstrook moet ik drie kilometer afleggen. Te gevaarlijk. Ik besluit hier maar te gaan lopen. Fietsend zou ik hier moeiteloos de berm in worden gezwiept door vrachtwagens die met absurd hoge snelheden langs mij heen sjezen. Daar heb ik geen trek in. Lopend is het te doen.
Het hierna volgende rustige weggetje gaat stijl omhoog. Ik kan dus gewoon blijven lopen. Het fijne van zo’n steile beklimming is dat er een steile afdaling op volgt. Zo ook hier. Zonder één pedaalslag te hoeven maken ben ik al weer zo’n kilometer of vijf verder. Dolgelukkig ben ik dat mijn fiets verder geen kuren meer heeft vertoond. Die ouwe baas heeft de dérailleur goed gerepareerd.
Met nog vijf kilometer te gaan naar Lunéville gaan mijn benen uitermate slap aanvoelen, Ik moet afstappen en ga zitten in de berm van een snelweg en masseer mijn benen. Vanaf deze plek  zijn de kerk en het paleis van Lunéville (zie foto) al te zien.  Ook herken ik die angstaanjagende brug waar ik twee jaar terug zowat platgereden werd. Snelverkeer raast nu langs me heen.
Na een uur rusten en masseren van mijn benen probeer ik het maar weer. Maar fietsen gaat niet meer. Ik slinger te veel, te gevaarlijk hier. Die laatste kilometers loop ik wel. Eenmaal aangekomen in de stad is het voor mij wel weer veilig genoeg om te fietsen. Van twee jaar herinner ik me dat in Lunéville wel dat er goede fietspaden zijn. Daar een beetje slingeren kan niet zo veel kwaad.   
Ik ben geradbraakt als ik om vijf uur aankom bij de camping. Kan nauwelijks op mijn benen staan en het kotsen staat me nader dan het lachen. Kan me door mijn droge mond ook nog  nauwelijks verstaanbaar maken. Door twee vingers op te steken maak in de campingreceptioniste duidelijk dat ik twee nachten hier wil blijven, want  ik zie me morgen echt niet verder gaan. Misschien dat een dagje rust me  goed doet.  Eén vinger achter in mijn keel steken zou ook wel eens wonderen kunnen doen. Ik blijf me alsmaar  misselijk voelen.
Het is rustig hier op de camping. Ik mag zelf een plaatsje uitzoeken en ik vind een mooie schaduwrijke plek onder een heerlijk geurende Magnolia.       
Een echtpaar, van mijn leeftijd, komt in hun cabriolet (MGM) over de camping aangehobbeld. De auto met Nederlandse kentekenplaat, rijdt naar het toegewezen kampeerplaatsje. Het echtpaar knikt me gedag en glimlacht.
‘Rot op, joh,  met je kut MGM,’ denk ik, hun glimlach weerspiegelend. 'Ga toch lekker fietsen.‘  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten