donderdag 21 juli 2011

Een goed begin is het halve werk (11)

Anne heeft waarschijnlijk de illusie, dat zij omgeven wordt door de 'wilde frisheid van limoenen'. Nou, beslist niet! Ze ruikt naar uitermate oud zweet en daar spuit ze dan weer geregeld verse deo op. Dat moet wel. Hoe kan daar anders zo'n geur van verrotting ontstaan. Uit haar ogenschijnlijk veel te lang niet meer gepoetste mond komen de bedwelmende rookresten van Gauloises uit lang vervlogen tijden. Ik moet hiermee ophouden, ik praat veel te onaardig over Anne, dat verdient ze niet. Ze is gewoon een lief, leuk mens, dat, ja, dat is nou eenmaal zo,  enigszins onaangenaam riekt.
Mijn pizza is klaar, wel een tikkeltje te bruin gebakken naar mijn zin.
‘Geef me er gelijk maar twee bier bij, Anna, zonder krijg ik die pizza echt niet weg, dat voel ik nu al.' 
Normaal begin ik me toch te watertanden als ‘n serveerster met een lekkere maaltijd aan komt lopen maar nu, nu is er slechts sprake van aanhoudende droogte.
Enthousiast begin ik te kanen. Ik heb uit mijn pizza een hapje gesneden van hooguit twee vierkante centimeter. Ik kauw er nu al vijf minuten op en het hapje dwarrelt als losse kruimels door mijn mond; het speeksel blijft weg. Ten einde raad spoel ik dat mini-hapje maar weg met een paar slokken bier. Dit is toch geen eten: verkruimelde pizza wegspoelen met bier. Dat stukkie pizza blijft dan nog gedeeltelijk in mijn keel steken ook.  Weet je wat, denk ik, ik drink mijn biertjes op en laat die pizza staan.
Bij het afrekenen roept Anne de kok er bij.
‘Hij wil weten waarom jij nauwelijks wat gegeten hebt van die pizza. Hij wil het graag van je horen als de pizza niet goed was.’
Ik kan de man geruststellen; het ligt aan mij. Aan Anne betaal ik voor de biertjes en de pizza samen zestien euro. Anna zegt nog eens dat ik echt naar de dokter moet:
‘Je ziet er niet goed uit.’

Ik merk het zelfs op dat kleine rotstukkie fietsen van de pizzeria naar de camping: ik ben aan het slingeren en constant licht  in mijn hoofd. Eigenlijk al sinds die stinkende plofjes op of in mijn tent bij dat kerkhof. Ik krijg geen vast eten naar binnen en wat er al dagen lang in mijn lijf zit wil er niet uit. Dat zit muurvast.
Ik vraag aan Bianca bij de camping of ze een goede dokter weet. Ze verwijst me naar dezelfde als Anna deed. Dokter Lachaisse. Belangstellend vraagt Bianca wat er aan scheelt en geduldig doe ik haar mijn verhaal. Ik hoop dat ze nu mijn slechte adem niet ruikt. Als ze wat zou ruiken zou ze toch wel ver naar achteren gaan zitten met haar hoof of met haar hand voor haar neus gaan wapperen of iets dergelijks. Het kan natuurlijk ook zijn dat Bianca een verstopte neus heeft en helemaal niks ruikt. Ja, dat kan ook wel.
Bianca vertelt dat dan ze een herniaoperatie heeft ondergaan. Ze mag deze week voor het eerst weer werken. Tot deze week tijd was deze camping dicht. Bianca is de enige betaalde kracht van de camping. Ze werkt er al zes jaar. De gemeente Lunéville is haar werkgever. Ze is tien jaar getrouwd en ze heeft geen kinderen. 
'Een jongetje of een meisje?' vraag ik belangstellend. 
'Nee,' zegt ze enigszins geirriteerd, 'GEEN kinderen, zeg ik toch!' 
'Oh, excusez moi', zeg ik enigszins gegeneerd.
'Maakt niet uit', zegt ze: 'de jongen is elf en het het meisje drieeneenhalf; een eeneiige  tweeling,' doet ze er lachend achteraan. Ik kan niet zeggen dat Bianca geen gevoel voor humor heeft.

Op het bordes van het paleis van Lunéville, achter de camping zingt een mannenkoor moderne liederen: musicalsongs (Misérables, Man van la Mancha) en ook popsongs (van Johnny Halliday, Guy Francois en Edith Piaf) desondanks klinkt het redelijk aangenaam hier. Ik word er zeer zeker niet zieker van dan ik al ben. Sterker: het leidt mijn aandacht wat af. Elke avond is er wel wat cultureels op het paleis, volgens Bianca. Morgen komt er bijvoorbeeld dierengoochelaar: die kan dieren weg- en ook weer teruggoochelen. Op uitdrukkelijk verzoek goochelt hij soms een dier ook alleen maar weg. Meestal betreft het in zo'n geval een vervelend dier of een dier dat toch al bijna dood is. 
Overmorgen komt er een buikspreker, met een sprekende pop, die dan allerlei vuile praat ventileert  vanuit vooral de onderbuik van die buikspreker. Om termen als 'geitenneukers', 'hoofddoekjes' en minaretten wordt dan door het publiek om het hardst gelachen en geapplaudisseerd. Daar ga ik niet naar toe want Nederlandse buiksprekers kan ik al nauwelijks horen, laat staan Franse. Nee, dat ga ik niet zien.
Bianca raadt me aan om morgen op mijn rustdag eens naar de stad Nancy te gaan; drie kwartier met de trein. Erg de moeite van een bezoek waard, die stad.  
Ik ga morgen toch liever eerst even naar de dokter. 


(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten