maandag 7 maart 2022

DE KIP

 De kip

Ondanks de drukkende warmte en ondervoeding renden de jongens op het hobbelige veldje achter de lekke bal aan.  Lachen, juichen en schelden wisselden elkaar af. De jongens maken een levendige, frisse indruk. Alleen aan de verbeten felheid waarmee ze vechten om de bal is het misschien merkbaar dat ze sinds maart 1941, bijna twee jaar alweer, gevangenen zijn van de Jappen.

   In het concentratiekamp nabij Tjimahi, in het toenmalige Nederlands Indië, is voor die jongens, tieners bijna, niks te doen. Zo’n voetbalpartijtje is precies wat ze nodig hebben. Na afloop van het ‘potje’, als ze moe en bezweet zijn, nemen ze een duik in het meer aan de rand van het kamp. Dan moeten ze wel langs de muur van prikkeldraad met de Japanse kampbewakers. Ze weten allemaal dat ze voor elke Jap een buiging moeten maken. Degene die dat vergeet krijgt klapjes, met een mitrailleur wel te verstaan.

   Klaas is de keeper en een goeie ook. Een solist; dat is hij ook hij het liefst. Zeer atletisch is hij maar voor een keeper eigenlijk een beetje te klein.. Hij is pas negen, toch fantaseert hij al dat hij over een paar jaar de grootste van allemaal zal zijn. Ze doen een onderling partijtje tot  de tien .Met 10 – 8 eindigt die wedstrijd.

   Alle  jongens nemen nog even een duik, behalve Klaas. Hij gaat naar het kamp. Het is hier een vrouwenkamp. Omdat hij nog maar negen is, moet hij bij zijn moeder en zijn twee zussen blijven. Zijn twee oudere broers en zijn vader zitten in het mannenkamp; hij heeft ze al 3 jaar niet gezien.

Het voetballen heeft hem hongerig gemaakt. Het eten in het kamp is minder dan niet veel soeps. Toch loopt het water hem telkens weer in de mond, van dat smakeloze rijstepapje. De weg naar het vrouwenkamp gaat door een stukje bush-bush, langs de kazerne van de Jappen. Achter die kazerne is het kippenhok, dat grenst aan de keuken. De Jappen kunnen zich die kippen en hun eieren volop laten smaken. Klaas weet niet eens meer hoe een ei smaakt, laat staan een kip..

   Klaas rust even uit, leunt een beetje tegen het kippengaas aan. Vingers en neus er doorheen, gezicht, armen, bovenbenen er tegenaan gedrukt. Hij kakelt wat, denkt zo kippen te lokken maar daar schrikken ze alleen maar van. Ondertussen maak hij met zijn voet schoppende bewegingen op de grond. Helemaal stil staan of zitten kan hij nu eenmaal niet. Opeens merkt hij, dat er door zijn geschop een gat ontstaat tussen het gaas en de grond. Een klein gat, dat wel, maar als hij zo nog even doorgaat, kan er misschien wel een kippetje door naar buiten glippen. Kakelend en schoppend gaat Klaas zo nog even door, tot de opening groot genoeg is. Japanse kampbewakers zijn in geen velden of wegen te bekennen.

   Hij hoeft niet lang te wachten. De kip met de grootste vrijheidsdrang wordt  vliegensvlug door Klaas gevangen. Hij trapt het gat weer zo goed mogelijk dicht. Met de nog hysterisch kakelende vrijbuiter snelt hij naar zijn moeder. Zijn duim en wijsvinger knellen zich steeds vaster om de nek van het beest.  Bij aankomst in het vrouwenkamp is de kip zij doodstil.

Angstig maar tegelijk ook blij reageert zijn moeder op de vangst. Angst heeft ze voor de mogelijke répresailles van de Jap; blij is ze met dit lekkere kippetje. “Begraaf die kip voorlopig maar even daar bij de barak. Hopelijk kan ik vanavond eindelijk weer eens een smakelijk hapje voor ons maken.”.

   Dat is er nooit van gekomen. Aan het eind van de middag, stappen uit een grote stofwolk, veroorzaakt door de remmende legerjeep, drie kleine Japanse militairen. Alle vrouwen en kinderen moeten op appèl komen.

  De diefstal is ontdekt. De kippendief moet zich onmiddellijk melden, maken de Jappen in hun mitrailleursalvo-taaltje duidelijk.

De groep vrouwen en kinderen, bijna honderd in getal,  staat dicht bij elkaar. Klaas verschuilt zich schuldbewust, half  achter moeders brede heupen. Naast hem hoort hij iemand fluisteren:

   :’Ik heb vanmiddag wel een hoop gekakel gehoord, heb jij iemand met een kip gezien?

  “Ja, ik heb wel wat gehoord, maar niks gezien. Heb jij wat gezien Klaas?”

   “Neen, Klaas heeft ook niets gezien anders had hij het me wel verteld,” zegt zijn moeder.

Een Japanner loopt naar de fluisterende dame toe en duwt haar tegen de grond.. ‘’Iedereen moet stil zijn,’’ beveelt hij.

Nogmaals beveelt de Jap dat de dader zich moet melden.

Je kan een speld horen vallen.

Klaas drukt zijn gezicht tegen zijn moeders rug, trekt aan haar jurk; schopt op de grond.

Er meldt zich niemand.

Dan is er even overleg tussen de Japanners.

Een van de Jappen loopt langs de groep. Hij ziet Klaas angstig weggedrukt tegen zijn moeder staan. Hij loopt verder. Dan keert hij weer om, kijkt iedere vrouw, ieder kind met een blik, vol haat in de ogen, aan. Dan  staat hij stil bij de fluisterende vrouw naast Klaas. De Jap pakt haar bij de arm, trekt haar mee, ze  schreeuwt smartelijk, valt,  haar dochtertje huilt. De vrouw kijkt nog om,

‘’Ik heb het niet gedaan,’ krijst ze, ‘ik hèb het niet gedaan’.

Jammerend, smekend bijna, kijkt zij naar de groep vrouwen en kinderen

De Jap sleurt haar twintig meter door het stof.

Klaas hoort naast zich huilen; er is woede, ongeloof.

“Wie is die lafaard, die die onschuldige vrouw laat boeten?” roept iemand. 

De diefstal moest bestraft worden. Déze vrouw of de wèrkelijke dief. De Jappen geven de kippendief nog één kans om zich te melden: ‘’Kom naar voren. Nu!!’’. Klaas drukt zijn gezicht, de ogen stijf gesloten, tegen zijn moeders rug. Hij klemt haar jurk in zijn samengebalde vuisten.

Niemand uit de groep geeft zich aan.

Een dodelijk mitrailleursalvo. Een hartverscheurend gekrijs klinkt op. De vrouw is geëxecuteerd. Dan is het stil.

.

De rol die Klaas in dit drama speelt, kan hij zichzelf nooit vergeven. Het zal hem zijn hele leven hinderlijk blijven achtervolgen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten