maandag 14 maart 2022

DE KIPPENPOOT (1)

 

Gevoelens van pijn, schaamte en boosheid zijn onlosmakelijk verbonden met het litteken. Het ontsiert mijn bovenbeen sinds 1958, het jaar waarin Sparta mij, bij wijze van troost,  het voetbalkampioenschap van Nederland schenkt,  

   Acht jaar ben ik als ik de waarde van lege bier- en colaflesjes ontdek. De maandag na elke thuiswedstrijd van Sparta, gaan mijn vriendje Anton en ik naar het voetbalstadion. We klimmen over het hek van het stadion en verzamelen de lege flesjes, die door de toeschouwers onder de tribune zijn neergegooid.

   Anton pikt geld van zijn ouders en spijbelt. Hij mag van zijn ouders zo laat thuiskomen als hij zelf wil. Veel te wijde, korte broeken draagt hij. Broeken, die zijn witte spillebeentjes accentueren. Anton is twee jaar ouder en twee koppen kleiner dan ik.  Ik ben zijn enige vriendje. Hij durft spannende dingen te doen. Meer dan mijn gewone vrienden, daar voetbal ik vooral mee en we pesten ‘de kippenpoot’. Anton en ik gaan appeltjes gappen, trammetje piepen, of ruitjes inkinkelen. Dat hij naar pies stinkt, neem ik op de koop toe.

   Voor die maandag heb ik een stel grote boodschappentassen nodig om de flesjes in te stoppen. Die haal ik uit mijn moeders voorraad.

   Echt op mijn gemak voel ik me niet tijdens het flesjes rapen. Het is toch een soort van jatten van Sparta. Onder het hoge, houten, schuin oplopende dak, dat de tribune boven ons vormt is het akelig donker. Elke keer als Anton een flesje in de tas laat vallen, krimp ik in elkaar van angst..

  “Oh, wat ben je toch een vreselijke schijterd,’ lacht Anton, als ik fluister, dat hij niet zo’n lawaai moet maken met die flessies. Hij heeft gelijk: de spanning op mijn sluitspieren neemt dusdanig toe dat ik moet poepen. Anton werkt intussen luid en vrolijk fluitend door. Mijn boodschappentassen heeft hij ook al gevuld. Met die drol is gelijk wel een hoop angst uit mijn lijf verdwenen.

We vinden een plek waar we met onze volle tassen ongezien over het hek kunnen. Het is wel uitkijken geblazen voor het prikkeldraad en die gemene ijzeren punten aan het hek. Anton klimt er als eerste overheen. Mij laat hij met die twee tassen staan.

   “Geef mij nou eerst één voor één je tassen aan en klim dan zelf over het hek. Ik vang je wel op.”.

   In gedachten smul ik al van de spekkies, schuine droppen en roomknotsen, die we van het statiegeld gaan kopen. Het klimmen gaat prima maar halverwege de afdaling verlies ik mijn grip op het hek en val een halve meter. Ik blijf met de binnenkant van mijn dijbeen in de tien centimeter lange punt van het hek hangen, één meter boven de grond ongeveer

Geen opmerkingen:

Een reactie posten