donderdag 25 november 2010

Kampsyndroom*****Kortrok (4)


Niet zonder een flinke dosis gêne, durf ik  te erkennen, dat ik me heel erg sporadisch heb bezig gehouden met mijn broer Tet, de mongool, eh...... sorry, die broer met het syndroom van Down dus, want ‘mongool’, dat mag niet meer. Ik heb die knul trouwens nog geen moment in zijn leven down gezien. Daarom noem ik die stoornis van mijn broer gewoon het syndroom van Tet.  Mam, mijn zussen en andere broers zijn altijd veel meer bij Tet betrokken geweest, dan ik, zelfs pap heeft zich meer met hem bemoeit.
Het heeft er denk ik ook mee te maken dat ik bevriend raak met Carola, vlak voordat Tet ter wereld komt. Tijdenlang kan ik aan niemand anders denken dan aan haar, mijn grote liefde….alles draait voor mij alleen nog maar om haar.
Drie weken na Tets geboorte ga ik ‘op mezelf wonen’. Van het knetterdrukke, naar zeik stinkende kindertehuis thuis,  naar de soms eenzame rust van de kleine, veel te dure zolderkamer in Utrecht.  Voor journalist ga ik daar leren.
Nieuw in huize Kortrok is de aanwezigheid pap. Pap vaart niet meer! Pap doet nog precies hetzelfde werk (afwassen)  maar de achtergond is nu geen cruiseschip op de wereldzeeën maar de gaarkeuken van een stijf-christelijk bejaardentehuis in Barendrecht.
Het is natuurlijk niet voor niks, dat die man ruim twintig jaar op zee gezeten heeft. Hij is liever weg of onderweg, dan thuis bij vrouw en kinders. Ook nu hij vrij dichtbij huis werkt, is hij niet veel thuis. Of hij werkt wat vooruit of hij klaverjast, biljart of bingoot met de ouwetjes in het ouden-van-dagen-huis. Met de jongelui thuis weet hij nooit zo veel raad. Thuis is hij de boebaas, op zijn werk de toffe peer. 
Pap heeft er zelf nooit zo veel over verteld, maar hij moet het zwaar hebben gehad in zijn jeugd. Hij woont in Nederlands Indië als de Tweede Wereldoorlog uitbreekt. Op negenjarige leeftijd wordt hij gedetineerd in een Jappenkamp. Samen met  zijn moeder en twee oudere zussen. In Tjimahi zit hij met zijn moeder en zussen en nog een stel Duitse vrouwen in een barak van het kamp: een voormalige kazerne van de KNIL (het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger). Twee oudere broers en paps vader zijn dan in zijn beleving van de ene op de andere dag  zomaar ineens van de aardbodem verdwenen. Die drie hebben aan die beruchte Birma-spoorlijn moeten werken. De spoorlijn die zo bekend geworden door de vele verhalen van onder andere de cabaretier Wim Kan. Eten en drinken krijgen de Hollandse slaven niet. In de tropische hitte moeten ze heel, heel hard werken en gewoon hun eigen reserves opgebruiken…..tot ze er totaal uitgemergeld, dood bij neervallen. Het was erg en het kostte vele levens……. maar niet die van mijn opa, mijn oom Leo en mijn oom Daan…………. ook onze geliefde cabarettier Wim Kan, die ook aan die spoorlijn werkte,  bracht het er levend van af.  Gelukkig maar, want hoe waren we dan die schokkende verhalen te weten gekomen?!
Als pap in het krijgsgevangenenkamp van de Jappen vastgezet wordt, (dat woord ‘Jappen’ voelt en  klinkt,  zelfs al schrijf ik het alleen maar op,  voor mij als een goor scheldwoord) is hij negen jaar jong en zit hij in de derde klas van de lagere school. Daarna zal pap nooit meer in welk schoolklasje dan ook zitten.
Soekarno, de president van Indonesië, schopt rond 1949 alle Hollanders zo’n beetje zijn land uit. In 1949 komt pap met de Willem Ruys aan in Rotterdam, dat dan vier jaar na de Duitse bezetting, nog opgescheept zit met de puinhopen van de Nazi-terreur.
Hij laat zich daar niet door van zijn stuk brengen. Hij ontmoet mam en wordt verliefd op haar;  zij ook op hem. Spoedig maken zij hun eerste kind en gaan dan trouwen (in die volgorde). Het gezin Kortrok moet gesticht.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten