donderdag 28 oktober 2010

1. Hans Verstegeren en ik worden vrienden

Nooit heb ik officieel gehoord, gezien of gelezen, dat mijn vriend Hans Verstegeren dood is. Zeker is dat ik hem sinds april 1973 niet meer gezien heb. Ik ben dan met Carola, mijn vriendin op Hans’ verjaardagsfeestje. Bij die gelegenheid laat hij al zijn vrienden en vriendinnen weten dat hij gaat trouwen met Sheila; wanneer precies, zegt hij er niet bij. Een prachtige meid, die Sheila, een vrouw die je niet snel vergeet. Typisch Hans, hij heeft het weer voor elkaar….hij versiert het mooiste meisje van de klas, terwijl hij zelf nou niet bepaald moeder mooiste is: smalle schouders, x-benen, een krom ruggetje en een iets te groot hoofd in verhouding tot de rest van zijn lijf. Daarentegen heeft hij wel een prachtige kop met blond haar, grote donkerblauwe ogen, een slank soepel atletisch lijf, een warme stemgeluid…en…..wat hem bij zijn vriendinnen en vrienden eigenlijk het meest geliefd maakt: de rust en oprechte belangstelling voor de ander, die hij uitstraalt.

Ik leer Hans in 1963 kennen. Op school. Ik blijf zitten in de tweede klas; Hans niet; hij gaat over van klas 1 naar klas twee. Kortom we zitten dat jaar bij elkaar in de klas. Op onze school krijgt iedereen een vaste plaats in het lokaal toegewezen voor het hele jaar. Die vaste plek geldt natuurlijk niet voor gymnastiek en tekenen. In elk lokaal staan drie rijen houten banken: drie keer zeven tweezitters achterelkaar. Mij zetten ze in de middelste rij banken op de derde bankje rechts, gezien vanuit de leraar. Hans zit dit jaar, naast me.
In het begin zeggen we niks tegen elkaar. Ik zou ook niet weten wat ik tegen hem zou moeten zeggen. Hij weet blijkbaar ook niks.
Hans komt naar school met de bus……..ik fiets altijd.

Als ik eens, na schooltijd, van mijn moeder naar de pastoor moet om geld te vragen, zie ik Hans ineens de Hukeldijk oversteken.
‘He, Hans,…….Hans…..’ roep ik.....hij kijkt op,……
‘Hé, wat doe jij hier?’ vraag ik.
‘Ik woon hier.’
O, ik ook, daar op de Lappiedijk .
'Ik hier vlakbij op de Duigersijk.'
O, leuk, ik wist helemaal niet dat je bij mij in de buurt woonde.........kom op, Jee, gaan we daar meevoetballen………er doet een semiprof van Xerxes met ons mee…..........is een hartstikke aardige goser …..leert je allerlei trucjes…….
‘Nee, ik moet eerst even naar de kerk.’
‘Naar de kerk? Nu? Er is toch helemaal niks, nu?
‘Nee, mijn moeder is haar paraplu kwijt; ze denkt dat ze hem zondag in de kerk heeft laten staan.’
‘Nou, Jee, als je klaar bent, kommie hier heen en doe je gewoon mee, okee?’

Een leugentje om het bestwil...............ja, Hans heeft er toch niks mee nodig dat we thuis geldproblemen hebben en ik moet gaan bedelen bij de pastoor voor wat geld om mijn studieboeken te kunnen betalen. Dus speld ik Hans maar wat op de mouw.

De pastoor luistert naar mijn verhaal. Hij is overtuigd en pakt een briefje van honderd gulden uit zijn portefeuille, vouwt het twee keer dubbel, loopt naar me toe en zegt: ’draai je eens om knul, dan zal ik het geld veilig en diep in je broekzakje wegstoppen.’ En daar is hij me toch een tijd mee bezig……..
‘Zit er nou een gat in je rechterbroekzak, Jee?’ Dan moet ik die honderd guilden in je andere zakje doen. Na enig degelijk ploeg, sjor en duwwerk van meneer pastoor zit het geld stevig onderin mijn broekzak. Nooit eerder heb ik een pastoor zo zien zweten en zo horen hijgen.

Lopend van de kerk naar huis, zie ik dat Hans nog bezig met zijn voetbalmetsie.’.
‘Ik kom ook zo, Hans……..effe naar huis…..andere kleren aan en ……’
‘Was die paraplu er eigenlijk nog?’
‘Nee helaas.’
Vanaf die dag zijn Hans en ik eigenlijk vrienden.


(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten