donderdag 17 maart 2011

Ongerief

Alle leed op de wereld stelt natuurlijk he-le-maal niks voor in vergelijking met het leed, dat de natuur alles wat groeit en bloeit in Japan en omstreken aandeed. Uit eigen ervaring weet ik echter ook en wie weet dat eigenlijk niet, dat er geen groter leed is dan eigen leed.
Borrelen,  knorren, boeren en  scheten laten. Dat is waar mijn lichaam sinds donderdagochtend, pakweg tien uur, constant mee bezig is. Natuurlijk wil je dat niet weten! Dus gewoon niet verder lezen zou ik zeggen. Want het wordt nog veel goorder!
Wat zou er met mijn lijf aan de hand kunnen zijn?
Normaal gesproken is borrelen, knorren, boeren en scheten laten niet iets waar ik me zo ongerust over maak. Nu wel dus, omdat ik, naast die genoemde verschijnselen,  twee ‘aparte’ momenten ervaar op die donderdag.

Het eerste zo rond het middaguur, na het douchen: ik voel me gelijk na het dichtdraaien van de douchekranen duizelig. (Neen, ik heb geen slokje shampoo genomen en ik heb me ook niet al te staan aftrekken!)  Van  een beetje gezonde duizeligheid  heb ik wel eens meer last maar nu is het zodanig, dat ik, zo voel ik het letterlijk, regelrecht naar mijn bed gestuurd wordt door mijn automatische piloot.
Als ik vijf minuten op mijn bed lig, rolt er een duizelingwekkende en misselijkmakende golf (ik noem het een tsuna-mietje) vanaf mijn schedel naar mijn voeten. Ter hoogte van mijn buikstreek voel ik even een lichte kramp. Als ik na een kwartier de misselijkheid en duizeligheid niet meer voel, ga ik mijn bed uit, voel ogenblikkelijk een knallende koppijn en bij de tweede stap die ik zet,  verlies ik bijna mijn evenwicht. Dan is het nog maar pas een uur in de middag, die donderdag.
Bij het tweede aparte moment speelt wederom die automatische piloot een rol. Het is negen uur in de avond. Nog steeds knallende koppijn. Of ik nu wil of niet: ik word letterlijk naar bed gestuurd. Normaal ga ik  ’s nachts tegen tweeën naar bed.  Ik val nu, om 9 uur dus, als een blok in slaap. Om één uur in de nacht van donderdag op vrijdag ben ik weer klaarwakker. Zo wakker, dat ik nu deze blog schrijf; het is exact vrijdag 18 maart 02.28 uur, met koppijn, geborrel, geknor enzovoorts dat nog wel. Nieuw is het gevoel dat mijn maag bezig is mijn voedsel langzaamaan  de verkeerde kant op te pompen. Ik heb nog niet echt kotsneigingen. Wel het gevoel alsof ik ‘het zuur’ ga krijgen.      
Al dit ongerief kwelt me vanaf donderdagochtend na tienen. Dus alles dat ik die dag voor tienen gegeten, gedronken, geroken of ingeademd heb, zou een rol kunnen spelen.
Carola, mijn geliefde echtgenote, heeft nergens last van, dus de gezamenlijke maaltijden  kan ik gevoeglijk uitsluiten als mogelijk oorzaak.

Twee mogelijke veroorzakers van mijn huidige ongesteldheid heb ik in beeld.
De eerste mogelijke veroorzaker is een appel. Een Elstar. Gekocht bij Albert Heyn. In een anderhalve kilo verpakking. Het eerste appeltje, dat ik daarvan eet, op woensdagavond, heeft een enigszins beschimmeld smaakje. Desalniettemin (stom, stom, stom) eet ik dat appeltje, zoals ik altijd doe, in haar geheel op. Van een appel gooi ik uitsluitend het steeltje weg!
De tweede mogelijke veroorzaker van mijn ongerief, is niet zo gemakkelijk te traceren. Op verzoek van mijn lieve buurvrouw Lianne, spit ik woensdag een deel van onze gezamenlijke tuin om. Op een deel van dat om te spitten stuk grond ligt over circa twee vierkante meter een blauwe smurrie-laag. Die ligt er al zeker twee maanden. Het zou verf kunnen zijn; een blik dat daar leeg gegoten is. Het kan ook een flinke hoeveelheid afgeschuurde verf zijn. Ik vraag me wel af welke idioot zoiets überhaupt tussen de hortensia’s plettert. Het zou natuurlijk ook nog iets kunnen zijn wat ik helemaal niet ken. Een van de wat simpelere buren dacht: smurfenbloed.
Hoe dan ook: ik doe, met werkhandschoenen, de taaie, kleverige, blauwe troep in plastic zakken. Het spul doet pijn aan mijn ogen en scheidt een scherpe geur (ammoniak?) af. Twee plastic boodschappentasjes schep ik vol met die troep. Bewijzen kan ik het niet maar volgens mij ben ik dáár ziek van geweest (vergiftigd?).

 ’Geweest’, ja, want nu, om 03.23 op vrijdagnacht  18 maart voel ik me weer een stuk beter. Onder het schrijven van dit stukje, (en dat wil je vast allemaal niet weten) moest ik een paar flinke scheten laten. De laatste was een natte. Ik als een speer naar de wc: het spóót er uit! Toilet schoonmaken. Mijn kont schoonmaken. Afdrogen. Schone pyjamabroek aan. Bekleding van de bureaustoel schoonmaken. Nòg een keer rennen naar de plee….nu gelukkig wel op tijd. Gelukkig is niet alles er van boven uit is gekomen. Dat kotsen sloopt me. Kost me zo waanzinnig veel energie. Ik ben er echt blij mee dat alles er van onderen uitgekomen is. Mijn koppijn is  zo goed als weg. Net als de misselijkheid en duizeligheid. Mijn evenwicht is ook weer in orde, merkte ik bij het naar de wc rennen.
Ga nu nog even proberen een paar uurtjes te slapen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten