woensdag 23 maart 2011

Zwaanshals

Familie, vrienden en kennissen vinden het maar niks, dat ik, in 1970 van plan ben om in het Oude Noorden te gaan wonen. Die wijk staat  bekend als wijk waar nogal wat boeren, a socialen en arbeiders wonen. Het kan er nogal eens ruig aan toe gaan.
Mijn vriendin Carola en ik hadden in die wijk een huisje ‘onder de huurwaarde’ op het oog. Als we het eens zouden worden over de overname (1500 gulden)  met de  daar toen woonachtige huurders, zouden we Zwaanshals 220a, 2 hoog vòòr kunnen huren;  voor 13 gulden per week. De huisbaas heeft echter nog één voorwaarde: Carola en ik moeten zo spoedig mogelijk trouwen! Huisbaas Arie duldt geen hokkers in zijn pand.
 Carola en ik zijn zo volgzaam om aan die voorwaarde te voldoen. Binnen het halfjaar trouwen we. Niet dat we er rouwig om zijn: we zijn dolgelukkig met elkaar maar we hebben het dan nog nooit eerder over trouwen gehad.

‘Oude Noorden is toch he-le-maal geen wijk voor  intellectuele, artistieke types zoals jullie,’ klinkt het in onze omgeving. Zelf beschouwen we ons allerminst als artistiekelingen.  Hoewel onze ‘outlook’ wel wat anders is dan die van de gemiddelde Oude Noordeling. Wij kleden ons meer als hippy’s maar in ons hart voelen we ons één met de wijkbewoners.
We kennen de wijk nog wel niet goed maar we weten niet beter dan dat het Oude Noorden een arbeiderswijk is. Duidelijk wat minder sjiek dan het poenerige Hillegersberg, de wijk waar mijn vrouw vandaan komt. Ik zelf kom van IJsselmonde, waar van alles door elkaar woont. Vooral voor Carola is het hele een overgang maar zij voelt zich van meet af aan meer thuis in het Oude Noorden dan in haar ‘oude rijke pikkenbuurt’.

Het Zwaanshals is dan nog een florerende winkelstraat. Binnen 100 meter van onze voordeur zitten drie slagerijen, drie bakkerswinkels, twee groenteboeren, vijf kroegen, een politiebureau, een boekenwinkeltje, een autospuiter (mijn huisbaas), een dansschool en een sigarenmagazijn.

Gerard en Theo, zestigers, de mannen, van de sigarenwinkel, vormen een even onafscheidelijk als onvergetelijk duo. Gerard is de eigenaar van de zaak, Theo zijn trouwe,  minder pientere hulp. Gerard is rijk, slim en  zwaar lichamelijk  gehandicapt. Hij heeft benen noch armen; wel een hoofd; kijkt pienter uit zijn oogjes. Op zijn hoofd draagt hij een geruite pet en uit zijn mond steekt altijd een al dan niet brandende sigaar. Theo zijn taak is het om zo af en toe de as van Gerards sigaar in de asbak of op straat te pinken en als de sigaar op is, deze bijtijds uit de mond van zijn baas te halen.  
Gerard zit in een rolstoel. Vanaf zijn schouders tot op de voetensteun, bedekt een deken zijn lijf.  Op de plek waar normaal gesproken Gerards schoot zou zitten, staat nu de winkelkassa. Bij elke verkoop zegt Gerard met zijn blikken, onnatuurlijke stemgeluid het bedrag dat Theo met de klant moet afrekenen. Hij rekent ook uit voor Theo hoeveel wisselgeld hij mag pakken uit de kas om aan de klant terug te geven.   
Door zijn jarenlange trouwe hulp aan Gerard en met name door het toch zeker al 35 jaar lang duwen van die rolstoel is Theo enigszins vervormd. Zijn bovenlichaam vormt met zijn onderlichaam zowel mèt als zonder rolstoel, een hoek van  negentig graden.
Beide heren zijn nog tragisch aan hun eind gekomen. Gerard  door een brute roofoverval. Op vijftig meter van de sigarenwinkel winkel en nog geen honderd meter van hun huis wordt hij gewurgd met het koord waarmee de kassa om zijn nek zit. Die arme Theo kan helemaal niks uitrichten. 
Zonder Gerard is voor hem het leven zinloos. Hij komt nog geen half jaartje later in het naburige Verzorgingshuis ‘Stoppenein’ om het leven. Over de precieze omstandigheden van zijn overlijden is nooit iets naar buiten gebracht. 


Geen opmerkingen:

Een reactie posten