maandag 3 januari 2011

Moediger 2011

Nu het dan eindelijk 2011 is, ben ik verdorie ziek. Heb zware koppijn, koude rillingen over mijn hele lijf, vooral over mijn rug en dan ook nog eens koorts erbij, licht, dat wel, maar toch. Mijn oren zitten dicht en mijn klieren zijn opgezet. Ik heb een wit uitgeslagen tong en bij elk slikken doet mijn  keel pijn. Ben ik dan ziek of niet? Bovendien slaap ik nog eens slecht ook. Doordat mijn neus verstopt zit komt ik niet in het juiste ademhalingsritme om de slaap te vatten. Ergens halverwege de nacht zal ik toch wel een keer in slaap vallen? Normaal gesproken ben ik ’s ochtends om een uur of zes wakker; nu met dit griepje of wat het ook moge wezen, kom ik er pas om tien uur uit. De dag is dan al zowat voorbij in mijn beleving. Tsja , ik ben niet te benijden.

Overigens wens ik al mijn lezers toe dat hun 2011 beter begonnen is dan het mijne  Ik lag ten gevolge van mijn griepje met oud en nieuw al om kwart over twaalf in bed.   Oliebollen en appelflappen smaken een stuk minder onder een snotneus. Zelfs de alcohol, die ik normaal gesproken rijkelijk tot me neem op oudejaarsavond heb ik nu aan me voor bij laten gaan. Met uitzondering van het gebruikelijke oud en nieuw twaalf-uurtje: een glaasje champagne om te proosten op het nieuwe jaar. Mijn voornemen net als alle voorgaande jaren sedert 1968: moediger zijn.

Geen oudejaarsconference gezien, hoewel er nogal wat op de televisie te zien waren. Ik heb er wel een paar op de dvd-speler staan en ‘uitzending gemist’ zal ook nog wel wat te bieden hebben. Van de eerste paar dagen van januari weet ik me alleen nog maar te herinneren dat ik steeds met de dagen in de war was……….was het nou vrijdag, zaterdag, of zondag? Stom hè?  Zo ziek ben ik nou.

Op een foto in de krant van vandaag, maandag 3 januari 2011, zie ik een vrouw en haar vrijwel identiek gevormde dochter (ultra vette dij- en bilpartijen) met angstige gelaatstrekken de zee uitrennen alsof zij worden opgejaagd door een peloton doorgedraaide oud-Unifilstrijders. Omdat van dat peloton op de foto helemaal niks  te zien is, besluit ik het onderschrift van de foto te lezen.  Het blijkt dat moeder en dochter hier het koude Noordzeewater uitrennen na er enkele seconden eerder te zijn ingedoken. Een traditie: het het klamme lijf op Nieuwjaarsdag in de ijzig koude Noordzee storten. Stoer! Vele duizenden doen dat.

Soms vind ik het wel eens jammer, dat ik niet zo stoer geschapen ben. Ik had mijn zonen best wel eens een foto willen tonen van hun paps: ‘Kijk jongens, die man, die daar over het besneeuwde strand de zee in rent, ja, die man daar, met die donkere handschoenen, dat is jullie pappa. Kijk hem daar toch eens rennen jongens……en koud dat het toen was…..17 graden onder nul…..jaaajaaaa ……………1974 was het ……………kijk nou toch es……….ik heb die foto nog maar net vast en nu heb ik al weer dooie vingers.……brrrrrrr.’ Ik zou mijn zonen best zo'n foto willen laten zien maar natuurlijk heb ik helemaal zo’n foto niet.
De jongens weten zo langzamerhand wel dat ze zo’n stoere paps niet hebben.

Mijn moed-dieptepunt is ‘de hoge duik’. Vijfendertig ben ik dan. Mijn zonen hebben zich helemaal moegedold  in het zwembad. Vooral op die hoge duikplank: enkele en dubbele salto’s met of zonder handstand, met of zonder schroef.  Nu drijven ze een beetje uit in het ondiepe en af en toe jagen ze wat meiden de stuipen op het lijf met hun ‘bommetjes’.
'Hé, jongens, kom, help me eens........Tom! .........Koen!' Ze horen me niet. Ik fluit op mijn vingers. Vroeger trok ik zo hun onmiddellijke aandacht. Nu gelukkig ook weer! Met armbewegingen vraag ik ze naar me toe te komen.  
Gelukkig zien ze me. Ze zien hoe ik heel voorzichtig ga zitten op die hoge duik. Zojuist stond ik nog op het heftig verende uiteinde ervan. Aanvankelijk zou ik duiken maar dat stoere voornemen ebt snel weg.  Een sprong uit stand in het diepe vanaf deze hoogte lijkt op zich geen probleem maar ook dat staat me al snel tegen. Iets……een angstig gevoel doet mij over het ruwe oppervlak van de duikplank terugschuifelen naar de verchroomde trap, alwaar mijn stoere zonen, overduidelijk gegeneerd, klaarstaan om hun angstige paps uit zijn lijden te verlossen.

In een zeer overmoedige bui, ben ik met mijn gezin in de Efteling en stap daar samen met mijn zonen in een super achtbaan: de Python. Mijn vrouw, Cora,  blijft bij de spulletjes. Een betere dan de Python is er niet! Het kan de jongens niet hard, hoog, laag, wervelend, zwenkend en schokkend genoeg gaan. Tegen alle Efteling-regels in zwaaien zij met hun handjes in de lucht en schreeuwen en zingen ze dat het een aard heeft. Ik, gezeten achter de jongens,  daarentegen heb mijn handen veel te stevig om de steunen geklemd. 
Met een gezonde blos op de wangen, de haren in de war, rennen de jongen na de dolle rit op mams af en vragen haar gelijk of ze nog eens mogen. Mams zorgzame aandacht gaat echter vrijwel meteen naar mij uit.  Lijkwit en met bebloede handen loop ik in Cora’s armen. Ze kijkt me  eens goed  aan en spreekt dan de onvergetelijke woorden:
‘Jee, dit heeft als voordeel, dat ik nu alvast weet hoe je er in je doodskist uit zal zien.’

Geen opmerkingen:

Een reactie posten